ECLI:NL:RBAMS:2021:4489

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
13/751682-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen, op 22 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen en momenteel gedetineerd, wordt beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de openbare zitting op 5 augustus 2021 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is hij gehoord via telehoren, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis van Garbalin beoordeeld, waar de opgeëiste persoon mogelijk zou worden geplaatst. De advocaat heeft bezorgdheid geuit over de behandeling van gedetineerden in deze gevangenis, vooral in het licht van de Covid-19 pandemie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende actuele en betrouwbare informatie is om aan te nemen dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in deze gevangenis. De rechtbank heeft ook verwezen naar recente ontwikkelingen in de Poolse rechtsstaat en de mogelijke gevolgen daarvan voor overleveringen, maar heeft vastgesteld dat deze niet relevant zijn voor de onderhavige zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, met inachtneming van de toepasselijke wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751682-21
RK nummer: 21/3543
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 juni 2021 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.S. Zanger, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of 19 December 2017 of the District Court in Złotów(II K294/17).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11 OLW

Detentieomstandigheden
De advocaat heeft naar voren gebracht er een reëel gevaar bestaat dat gedetineerden in de gevangenis van Garbalin onmenselijk worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), vanwege een gebrekkige naleving van de maatregelen die zijn gericht op beperking van het gevaar op besmetting met Covid-19. Zo raakte eerder dit jaar in die gevangenis binnen enkele dagen in totaal minimaal 82 gedetineerden besmet, waarbij één gedetineerde is overleden aan de gevolgen van de besmetting. Ter onderbouwing heeft de advocaat een artikel van 25 februari 2021 overgelegd. De advocaat heeft – op basis van het voorgaande – verzocht om aan de Poolse autoriteiten te vragen in welke gevangenis de opgeëiste persoon zal worden geplaatst dan wel een garantie dat hij niet in de gevangenis van Garbalin zal worden geplaatst.
De rechtbank beschikt op dit moment niet over actuele, objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit volgt dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest in de gevangenis van Garbalin als gevolg van de uitbraak van Covid-19. Eén enkel mediabericht, dat bovendien dateert van 25 februari 2021, is in dat kader onvoldoende betrouwbaar alsook onvoldoende recent om een dergelijk gevaar kunnen aannemen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te schorsen om nadere vragen te stellen dan wel een garantie op te vragen.
Poolse rechtsstaat
The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
Wojciech Orlowski and Jakub Lyszkiewicz v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, LM, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 (de rechtbank begrijpt: 14 februari 2021) [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
Gelet op de aanleiding voor de te stellen prejudiciële vragen, is de rechtbank van oordeel dat de antwoorden daarop slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. De rechtbank zal dan ook niet het onderzoek aanhouden.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.Te weten: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.