ECLI:NL:RBAMS:2021:4485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
13/751687-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel en prejudiciële vragen van het Ierse Supreme Court

Op 19 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1973 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 5 augustus 2021, waarbij de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes aanwezig was. De opgeëiste persoon werd gehoord via telehoren en had de bijstand van zijn advocaat, mr. S.M. Hof, en een Poolse tolk.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen, omdat zij meer tijd nodig had om over de overlevering te beslissen. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en het EAB betreft een strafrechtelijk onderzoek naar illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, waarvoor in Polen een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar is opgelegd.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet overwogen, maar oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om deze toe te passen. De officier van justitie had argumenten aangedragen om af te zien van de weigeringsgrond, en de rechtbank concludeerde dat overlevering de hoofdregel is. Tevens is er een verzoek gedaan om het onderzoek ter zitting te schorsen in afwachting van prejudiciële vragen van het Ierse Supreme Court aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, die relevant kunnen zijn voor de zaak. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd te schorsen en de beslistermijn met 30 dagen te verlengen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751687-21 (EAB II)
RK nummer: 21/3537
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juni 2017 door
the Circuit Court in Górzow Wielkopolski, II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision on temporary arrest of 14 April 2017 issued by the District Court in Białystok(II Kp 821/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het onderzoek is in Polen aangevangen;
- de verdovende middelen zijn Polen ingevoerd en dus is de rechtsorde aldaar geschaad;
- Polen heeft de wens tot vervolging geuit door het uitvaardigen van het EAB;
- de opgeëiste persoon is een Poolse onderdaan;
- het openbaar ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon voor de feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op het voorgaande en de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW

De advocaat heeft verzocht het onderzoek ter zitting te schorsen in afwachting van voorgenomen prejudiciële vragen van
The Supreme Courtin Ierland.
The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam gevoegde zaak 1] and [naam gevoegde zaak 2] v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, LM, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 (de rechtbank begrijpt: 14 februari 2020) [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op deze nog te stellen prejudiciële vragen ook in de onderhavige zaak relevant (kunnen) zijn. De rechtbank zal daarom het onderzoek ter zitting heropenen en voor onbepaalde tijd aanhouden.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat artikel 22, vijfde lid, OLW voorschrijft dat de beslistermijn telkens met maximaal 30 dagen kan worden verlengd. De zaak zal dus voor het verstrijken van deze 30 dagen wederom op zitting dan wel op raadkamer worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn advocaat;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.Te weten: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.