ECLI:NL:RBAMS:2021:4479
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van poging tot doodslag en vernieling in vereniging na onvoldoende bewijs
Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag in vereniging en vernieling in vereniging op 9 mei 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 12 augustus 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.C. Fransen, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. De officier van justitie had gerekwireerd tot vrijspraak van het primaire feit en bewezenverklaring van de subsidiaire feiten. De verdediging pleitte voor volledige vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat op basis van het dossier niet kon worden vastgesteld wat er precies was gebeurd op de dag van de feiten. De verklaringen van de betrokkenen waren te uiteenlopend en er was geen steunbewijs in het dossier te vinden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank besloot dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. R.A. Sipkens, en de rechters mrs. M. van Mourik en E.G.M.M. van Gessel.