ECLI:NL:RBAMS:2021:4479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
13/176316-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en vernieling in vereniging na onvoldoende bewijs

Op 26 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag in vereniging en vernieling in vereniging op 9 mei 2020 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 12 augustus 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en de argumenten van de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.C. Fransen, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. De officier van justitie had gerekwireerd tot vrijspraak van het primaire feit en bewezenverklaring van de subsidiaire feiten. De verdediging pleitte voor volledige vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat op basis van het dossier niet kon worden vastgesteld wat er precies was gebeurd op de dag van de feiten. De verklaringen van de betrokkenen waren te uiteenlopend en er was geen steunbewijs in het dossier te vinden. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank besloot dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moesten dragen. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. R.A. Sipkens, en de rechters mrs. M. van Mourik en E.G.M.M. van Gessel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/176316-20
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1987,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. R.C. Fransen, en de raadsvrouw van de benadeelde partij [benadeelde partij] , mr. A.T. van Vulpen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. primair poging tot medeplegen van doodslag, subsidiair medeplegen van mishandeling op 9 mei 2020 te Amsterdam
2. medeplegen van een vernieling op 9 mei 2020 te Amsterdam
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primaire onder feit 1 en bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten onder feit 1 subsidiair en feit 2.
4.2
De raadsman heeft betoogd dat verdachte in zijn geheel moet worden vrijgesproken.
4.3
De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier niet achterhalen wat er is gebeurd. Het enige dat kan worden vastgesteld is dat verdachte op 9 mei 2020 met twee andere personen bij aangever aan de deur is geweest. Er kan met onvoldoende zekerheid worden vastgesteld wat er daarna precies in de woning heeft plaatsgevonden met betrekking tot de handelingen van verdachte. De verklaringen die zijn afgelegd door verdachte, aangever en de medeverdachten zijn daarvoor te uiteenlopend. Daarbij komt dat voor geen van de verklaringen steunbewijs is te vinden in het dossier.
Ten aanzien van de vernieling neemt de rechtbank ook de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige] in aanmerking. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij lawaai in de woning van [benadeelde partij] hoorde op het moment dat verdachte buiten was. Tevens heeft de aangever niet gezien dat het verdachte was die zijn meubilair heeft vernield. Dit alles brengt mee dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 232,58,- aan vergoeding van materiële schade en € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel moet worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, gelet op de bepleitte vrijspraak.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2021.