In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 12 augustus 2021, is de vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing van de veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet niet expliciet voorziet in terugplaatsing bij het plegen van een nieuw strafbaar feit, zolang de veroordeelde nog niet is veroordeeld. De veroordeelde, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, welke voorwaardelijk was beëindigd op 5 november 2020. De officier van justitie had verzocht om verlenging van deze voorwaardelijke beëindiging en terugplaatsing, omdat de veroordeelde recentelijk was aangehouden met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van onvoldoende meewerken aan het toezicht door de reclassering, zoals door Inforsa was bevestigd. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot terugplaatsing niet voldeed aan de wettelijke vereisten en wees deze af. Wel werd de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel met een jaar verlengd, met als doel de verdere ontwikkeling van de veroordeelde te waarborgen en recidive te voorkomen. De rechtbank stelde ook bijzondere voorwaarden vast voor de veroordeelde, waaronder deelname aan ambulante behandeling en het vinden van een positieve dagbesteding.