ECLI:NL:RBAMS:2021:4435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
13/741029-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugplaatsing in inrichting voor jeugdigen en verlenging voorwaardelijke beëindiging PIJ-maatregel

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 12 augustus 2021, is de vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing van de veroordeelde in een inrichting voor jeugdigen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet niet expliciet voorziet in terugplaatsing bij het plegen van een nieuw strafbaar feit, zolang de veroordeelde nog niet is veroordeeld. De veroordeelde, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, welke voorwaardelijk was beëindigd op 5 november 2020. De officier van justitie had verzocht om verlenging van deze voorwaardelijke beëindiging en terugplaatsing, omdat de veroordeelde recentelijk was aangehouden met een vuurwapen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van onvoldoende meewerken aan het toezicht door de reclassering, zoals door Inforsa was bevestigd. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot terugplaatsing niet voldeed aan de wettelijke vereisten en wees deze af. Wel werd de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel met een jaar verlengd, met als doel de verdere ontwikkeling van de veroordeelde te waarborgen en recidive te voorkomen. De rechtbank stelde ook bijzondere voorwaarden vast voor de veroordeelde, waaronder deelname aan ambulante behandeling en het vinden van een positieve dagbesteding.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13/741029-17
Beslissing op de vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van de hierna te noemen veroordeelde van 28 mei 2021 en de vordering tot terugplaatsing van de hierna te noemen veroordeelde van 29 juli 2021,
in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [plaats] ,
die bij vonnis van deze rechtbank d.d. 25 januari 2018 werd veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: de PIJ-maatregel of de maatregel).
De PIJ-maatregel is voorwaardelijk geëindigd op 5 november 2020.
Bij beslissing van deze rechtbank van 17 november 2020 zijn als bijzondere voorwaarden gesteld dat veroordeelde:
- niet naar het buitenland zal gaan, tenzij dat in overleg met Inforsa reclassering en na toestemming van Inforsa reclassering akkoord is;
- meewerkt aan ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- naar school gaat of online onderwijs volgt volgens het rooster;
- meewerkt aan schuldhulpverlening;
- niet zal verhuizen zonder instemming van Inforsa reclassering;
- meewerkt aan middelencontrole in de vorm van urineonderzoek en ademonderzoek om het gebruik van alcohol en drugs te beheersen, zo vaak als Inforsa reclassering dat nodig vindt;
- de wettelijke toegestane middelen mag gebruiken, met dien verstande dat deze niet zijn dagelijkse leven (wonen, werken, gezondheid) in de weg mogen staan.
De inhoud van de vorderingen.
De eerste vordering van de officier van justitie strekt tot het verlengen van de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met een jaar.
De tweede vordering van de officier van justitie strekt tot terugplaatsing van veroordeelde in de inrichting tot 5 november 2021.
De procesgang.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
- de vordering verlenging voorwaardelijke beëindiging Plaatsing in een Inrichting voor Jeugddigen van 28 mei 2021;
- de vordering tot terugplaatsing van 29 juli 2021;
- de adviezen van Inforsa reclassering van 20 mei 2021 en 8 juli 2021;
- het proces-verbaal van deze rechtbank van 24 juni 2021, waarin de behandeling van de vordering tot verlenging van de maatregel is aangehouden;
- het proces-verbaal en de beslissing van de rechter-commissaris in deze rechtbank van 29 juli 2021, waarin de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging is afgewezen;
- het bevel onmiddellijke invrijheidstelling van de rechter-commissaris in deze rechtbank van 29 juli 2021;
- de brief met bijlagen van de raadsman van 4 augustus 2021;
- de pleitnota van de raadsman bij de voorgeleiding van verdachte op 17 juni 2021 in een nieuwe strafzaak.
De rechtbank heeft op 12 augustus 2021 de vordering in de raadkamer met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
  • de officier van justitie;
  • de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J.A. van den Munckhof te Amsterdam, die via videobellen aanwezig was;
  • de moeder;
  • [persoon] als vertegenwoordiger van GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam (hierna: Inforsa).
De standpunten
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vorderingen.
Inforsa heeft geadviseerd de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel te verlengen met een jaar. Wat de vordering tot terugplaatsing betreft, heeft Inforsa naar voren gebracht dat wat hen betreft geen sprake is van overtreding van de bijzondere voorwaarden of het onvoldoende meewerken aan het toezicht van Inforsa door veroordeelde.
Veroordeelde en de raadsman hebben afwijzing van de vorderingen bepleit, subsidiair toewijzing van de verlengingsvordering voor de duur van zes maanden.
De beoordeling.
Artikel 6:6:32 lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel kan worden verlengd. Lid 3 van dat artikel bepaalt in sub c, voor zover hier van belang, dat indien veroordeelde zich niet heeft gedragen naar de aanwijzingen bedoeld in artikel 77ta, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de terugplaatsing in een inrichting kan worden bevolen. Artikel 77ta Sr bepaalt in lid 1 onder a dat aan de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van rechtswege de voorwaarde is verbonden dat veroordeelde zich niet schuldig maakt aan strafbare feiten. Onder b bepaalt voornoemd artikel, voor zover hier van belang, dat de veroordeelde mee moet werken aan het toezicht door de reclassering.
De vordering tot terugplaatsing van de officier van justitie is primair toegespitst op het plegen van een nieuw strafbaar feit door verdachte. Verdachte is aangehouden met een vuurwapen in zijn bezit en hij heeft verklaard dat hij dit vuurwapen heeft gekocht. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is een strafbaar feit, maar verdachte is daarvoor nog niet veroordeeld.
Uit de wettekst van de genoemde artikelen volgt dat terugplaatsing mogelijk is op grond van het niet meewerken aan het toezicht door de reclassering, dan wel het zich niet houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De wet bepaalt niet uitdrukkelijk dat terugplaatsing ook mogelijk is in geval van het plegen van een nieuw strafbaar feit. Er wordt immers in artikel 6:6:32 lid 3 Sv niet verwezen naar artikel 77 ta lid 1 Sr. Dat uit de wetsgeschiedenis evident zou volgen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om in artikel 6:6:32 lid 3 Sv ook te verwijzen naar artikel 77ta lid 1 Sr is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat onder de aanwijzingen van de reclassering zou moeten worden begrepen dat het niet plegen van een strafbaar feit daaronder valt. Als de wetgever de bedoeling had om een veroordeelde die zich in de fase van de voorwaardelijke beëindiging bevindt, ook bij het plegen van een nieuw strafbaar feit terug te plaatsen in het kader van die PIJ-maatregel, dan had in 6:6:32 lid 3 Sv ook expliciet een verwijzing naar artikel 77ta lid 1 of 77ta Sr moeten staan. Dat is niet het geval. De rechtbank is daarom van oordeel dat terugplaatsing van verdachte op grond van het plegen van een nieuw strafbaar feit – nog daargelaten dat van een veroordeling in deze zaak nog geen sprake is – niet mogelijk is.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat veroordeelde niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan het toezicht door de reclassering, dan wel zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen van de reclassering. Inforsa heeft immers zelf verklaard dat er wat hen betreft geen sprake is geweest van het niet nakomen van een afspraak met de reclassering, het onttrekken aan of het onvoldoende meewerken met het toezicht.
Er is dus niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:6:32 lid 3 Sv. De vordering tot terugplaatsing wordt daarom afgewezen.
Gelet op voormeld advies, het verhandelde in raadkamer en artikel 6:6:31 Sv, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen en een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde eisen dat de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een jaar wordt verlengd.
Vanaf het begin van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, was duidelijk dat veroordeelde moest worden behandeld bij De Waag ter vermindering van het recidiverisico. Vanwege de wachtlijst is die behandeling nog niet begonnen. Deze behandeling past bij de nazorg die de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel beoogt te bieden, ter voorkoming van recidive en ten behoeve van de ontwikkeling van veroordeelde. De noodzaak van de behandeling is vanwege de verdenking van het nieuwe strafbare feit, nog eens onderstreept. Wat de exacte aanleiding, feiten en omstandigheden zijn die ervoor hebben gezorgd dat veroordeelde met een vuurwapen op zak rondliep staat hier niet ter beoordeling. Maar dat veroordeelde zoals naar eigen zeggendoor omstandigheden geen andere mogelijkheid zag dan een vuurwapen aan te schaffen, geeft aan dat hij in deze omstandigheden geen goede keuze wist te maken. De noodzaak tot behandeling is dan ook nog onverminderd aanwezig en niet valt te verwachten dat deze binnen de nog resterende termijn van de voorwaardelijke beëindiging zal worden afgerond, nu de intake pas een week geleden heeft plaatsgevonden. Daarnaast acht de rechtbank het ook noodzakelijk dat veroordeelde een dagbesteding heeft om ervoor te zorgen dat hij structuur krijgt in zijn leven. Daarom zal de rechtbank de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel toewijzen en de voorwaarden deels wijzigen, zodat veroordeelde niet langer verplicht is om naar school te gaan, maar wel om een baan te vinden en te behouden.
Daarom beslist de rechtbank het volgende.
Beslissing.
De rechtbank:
Wijst de vordering van de officier van justitie tot terugplaatsing van veroordeelde af;
Wijst de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel toe en
verlengt de termijn van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van [veroordeelde] voornoemd met een jaar;
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde gedurende de voorwaardelijke beëindiging:
- niet naar het buitenland zal gaan, tenzij dat in overleg met Inforsa reclassering en na toestemming van Inforsa reclassering akkoord is;
- meewerkt aan ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve dagbesteding in de vorm van een baan;
- meewerkt aan schuldhulpverlening;
- niet zal verhuizen zonder instemming van Inforsa reclassering;
- meewerkt aan middelencontrole in de vorm van urineonderzoek en ademonderzoek om het gebruik van alcohol en drugs te beheersen, zo vaak als Inforsa reclassering dat nodig vindt;
- de wettelijke toegestane middelen mag gebruiken, met dien verstande dat deze niet zijn dagelijkse leven (wonen, werken, gezondheid) in de weg mogen staan.

Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:

- zich voor het einde van de voorwaardelijke beëindiging niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Deze beschikking is gegeven en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 12 augustus 2021 door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R.H.G. Odink en E. Huls, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier.