In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Prosecutor’s Office in Bulgarije op 24 februari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1986, is in Nederland aangehouden op basis van dit EAB. Tijdens de openbare zitting op 29 juni 2021 was de officier van justitie aanwezig, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. Zwiers.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van 90 dagen is verstreken en dat de overleveringsdetentie is geëindigd. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en het EAB vermeldt dat hij in Bulgarije is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar. De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de OLW. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon onschuldig is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat de opgeëiste persoon niet schuldig kan zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Bulgarije toegestaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. M. van Mourik, en de rechters mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, in aanwezigheid van griffier mr. K. Spanjaart.