Op 17 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Hof van Beroep in Antwerpen, België, op 29 juni 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 en met zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit, was in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan nog 900 dagen moesten worden uitgezeten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 3 augustus 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling in België, maar dat hij wel op de hoogte was van de gevolgen van zijn afwezigheid. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd was door een raadsman. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid van de feiten onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.