ECLI:NL:RBAMS:2021:433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
13/751101-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Hongarije

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Zalaegerszeg Regional Court in Hongarije. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van het plegen van strafbare feiten volgens Hongaars recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de verweren van zijn advocaat, die stelde dat het EAB innerlijk tegenstrijdig was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vier verdenkingen betrekking hebben op hetzelfde strafbare feit en dat het EAB niet in strijd is met de eisen van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751101-20
RK nummer: 20/770
Datum uitspraak: 5 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2018 door
Zalaegerszeg Regional Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
national arrest warrant no. 14.B.243/2016/56 issued on 25 January 2018 by the District Court of Zalaegerszeg (reference: No. 3.B.11/2018/41).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De advocaat heeft aangevoerd dat het EAB innerlijk tegenstrijdig is, omdat het EAB betrekking zou hebben op één strafbaar feit, terwijl er vier feiten naar verschillende plaats en tijd worden omschreven. De overlevering kan volgens hem daarom niet worden toegestaan op grond van artikel 2, eerste lid en onder c, OLW juncto artikel 26 OLW juncto artikel 28, tweede lid, OLW. Subsidiair verzoekt de advocaat om aanhouding om hierover aanvullende vragen te stellen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Gelet op de feitomschrijving, wordt de overlevering van de opgeëiste persoon verzocht wegens een viertal verdenkingen. Deze vier verdenkingen betreffen volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit telkens hetzelfde strafbare feit. Dit maakt niet dat het EAB innerlijk tegenstrijdig is. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Met de advocaat is de rechtbank van oordeel dit lijstfeit niet in redelijkheid is aangekruist. Uit de feitomschrijving blijkt dat de verdenking ziet op het kopen van geringe hoeveelheden verdovende middelen voor eigen gebruik. Van
“handel”kan in die zin in redelijkheid niet worden gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een evidente tegenstrijdigheid tussen de omschreven feiten en het aangekruiste lijstfeit.
Dit leidt er echter niet toe dat de overlevering moet worden geweigerd, doch enkel dat het onderzoek naar de dubbele strafbaarheid dient plaats te vinden.
De advocaat heeft betwijfeld of de feiten naar Hongaars recht wel strafbaar zijn, gezien de kleine hoeveelheden die zijn aangetroffen.
In het EAB staat echter duidelijk aangegeven dat en waarom de feiten naar Hongaars recht strafbaar zijn, waarbij ook het wetsartikel en de maximumstraf staan vermeld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op dit punt nadere vragen te stellen.
Voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Zalaegerszeg Regional Court(Hongarije).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.