Op 17 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse inrichting. Tijdens de zitting op 3 augustus 2021 weigerde de opgeëiste persoon om deel te nemen aan het videoverhoor, maar de zitting ging door met de gemachtigde raadsman aanwezig.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon op 11 mei 2020 in Duitsland frauduleus coronahulp had aangevraagd, terwijl hij hier geen recht op had. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over het strafbare feit en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon, en dat de stukken genoegzaam waren voor de overlevering. De verdediging had aangevoerd dat de stukken niet genoegzaam waren, maar de rechtbank verwierp dit verweer.
De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank oordeelde ook dat de garantie van de Duitse autoriteiten voldoende was, zodat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland werd veroordeeld. De rechtbank besloot uiteindelijk om de overlevering toe te staan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.