ECLI:NL:RBAMS:2021:4322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3859
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) in verband met strafrechtelijke veroordeling voor kinderpornografie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in april 2021 was veroordeeld voor het bezit en verspreiden van kinderpornografie, had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) om een functie bij het Nederlands Kanker Instituut te kunnen vervullen. De minister van Rechtsbescherming, verweerder, had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat het strafbare feit een belemmering vormde voor de behoorlijke uitoefening van de beoogde functie, omdat verzoeker mogelijk in contact zou kunnen komen met kwetsbare personen.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de VOG onterecht was. Hij stelde vast dat het strafbare feit van verzoeker, indien herhaald, niet in de weg zou staan aan de uitoefening van de functie in het laboratorium, waar verzoeker geen patiëntencontact zou hebben. De voorzieningenrechter benadrukte dat de risico's voor de samenleving in dit geval minimaal waren en dat het belang van verzoeker om zijn baan te behouden, ook in het kader van recidivepreventie, zwaarwegend was.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker behandeld moet worden alsof hij een VOG heeft, en heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht en de proceskosten te vergoeden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3859

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amstelveen, verzoeker

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de minister van Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Kleef).

Procesverloop

Met het besluit van 13 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat hij wordt behandeld als ware hij in het bezit van een VOG.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoeker is op [medio] april 2021 veroordeeld wegens het bezit en/of verspreiding van kinderpornografie tot een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 350 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht en verplichte behandeling, en 240 uren taakstraf subsidiair 120 dagen gevangenisstraf. Uit het vonnis van [medio] april 2021 blijkt dat verzoeker zich gedurende een periode van meer dan drieënhalf jaar schuldig heeft gemaakt aan bezit van kinderpornografische afbeeldingen. In veel geringere mate heeft verdachte deze afbeeldingen ook verspreid.
2. Verzoeker heeft op [medio] maart 2021 bij verweerder een VOG aangevraagd. Hij heeft de VOG aangevraagd om de functie [functie] bij de Stichting het Nederlands Kanker Instituut – Antoni van Leeuwenhoek (hierna: de werkgever) te kunnen vervullen. Met een brief van 31 maart 2021 heeft verzoeker desgevraagd toegelicht dat hij op het laboratorium van de pathologie afdeling zal werken en zal participeren in voorkomende histologische werkzaamheden. Hij zal werken met humaan weefsel en zelf geen patiëntencontact hebben.
3. Met de brief van 15 april 2021 heeft verweerder aan verzoeker laten weten het voornemen te hebben om zijn aanvraag af te wijzen. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een VOG afgewezen. Indien het begane strafbare feit nog een keer zou worden gepleegd, zou dit een belemmering vormen voor behoorlijke uitoefening van de beoogde functie. In de beoogde functie kan niet worden uitgesloten dat verzoeker het laboratorium verlaat en in contact komt met minderjarigen en kwetsbare personen. Ook is verzoeker mogelijk bevoegd systemen te raadplegen via digitale gegevensdragers op locatie, waardoor hij toegang heeft tot gevoelige en vertrouwelijke informatie. Er bestaat daarom een risico voor de veiligheid en het welzijn van patiënten. Dit vormt een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie. Volgens het toepasselijke beleid is er bij misdrijven tegen de zeden slechts zeer beperkte ruimte om alsnog over te gaan tot afgifte van een VOG wanneer belemmering voor behoorlijke functie-uitoefening is aangenomen. Uitgangspunt is dan dat een VOG wordt geweigerd. Het belang om kwetsbare personen in de maatschappij te beschermen weegt zwaarder dan het belang dat verzoeker heeft bij toewijzing van een VOG, aldus verweerder.
5. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat geen sprake is van een objectief risico, omdat er geen relatie bestaat tussen het gepleegde strafbare feit en de functie die verzoeker gaat vervullen. Hij zal werken op een afgesloten laboratorium en heeft geen patiëntencontact. Daarom bestaat er ook geen risico voor de samenleving en belemmering voor behoorlijke uitoefening van de functie. Als er al sprake zou zijn van een risico voor de samenleving, dan had verweerder verzoekers belang om de beoogde functie te kunnen vervullen, zwaarder moeten laten wegen. Het hebben van dagbesteding en een baan is voor verzoeker van het grootste belang, ook om recidive te voorkomen. Verzoeker laat zich behandelen en begeleiden om te voorkomen dat hij nog een keer de fout in zal gaan.
6. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zijn werkgever een VOG van hem verlangt. Als hij niet snel een VOG kan overleggen, zal de werkgever een ander voor zijn functie zoeken en raakt hij zijn baan kwijt.
Oordeel van de voorzieningenrechter
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan. Volgens de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 toetst verweerder of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat. Toepassing van het objectieve criterium ziet slechts op de vraag of er sprake zou zijn van een risico voor de samenleving wanneer dit of een soortgelijk strafbaar feit zou worden gepleegd door een persoon in de uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker is veroordeeld voor het in bezit hebben en (in veel geringere mate) verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen. De voorzieningenrechter ziet niet waarom dat strafbare feit (indien herhaald) een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie in het laboratorium van het ziekenhuis in de weg zou staan. Verweerder werpt verzoeker tegen dat hij in de functie mogelijk met kwetsbare, minderjarige personen in contact komt en mogelijk toegang heeft tot informatie van patiënten op gegevensdragers. Het in contact komen met minderjarigen vergroot echter niet het risico dat verzoeker het door hem gepleegde strafbare feit (in de functie) zal herhalen. Hij is immers niet veroordeeld voor het zelf produceren van kinderpornografische afbeeldingen of het plegen van ontucht met minderjarigen. Ook toegang tot gegevensdragers vergroot niet de kans dat hij kinderpornografische afbeeldingen ontvangt (en doorstuurt), aangezien dit net zo goed mogelijk is op zijn privé-apparaten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat met de uitoefening van de functie door verzoeker, gelet op zijn justitiële gegevens, geen risico voor de samenleving ontstaat. Verweerder heeft daarom ten onrechte geweigerd aan verzoeker een VOG te verstrekken.
10. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat als al aan het objectieve criterium zou zijn voldaan en dus sprake zou zijn van een risico voor de samenleving, weigering van een VOG in dit geval evident disproportioneel zou zijn. Het risico voor de samenleving door verzoeker de functie in het laboratorium van het ziekenhuis te laten uitoefenen zou als klein moeten worden ingeschat. De kans dat verzoeker in zijn functie met minderjarige patiënten in contact komt én met deze minderjarigen tot strafbare feiten overgaat is klein, omdat hij in zijn functie geen patiëntencontact heeft en nooit is veroordeeld voor het produceren van kinderpornografisch materiaal of ontucht met minderjarigen. Daartegenover staat dat uit het (straf)vonnis van [medio] april 2021 blijkt dat de reclassering heeft geschreven dat het van het grootste belang is dat verzoeker zijn baan kan behouden in het kader risicobeheersing en dat de strafrechter hier rekening mee heeft gehouden bij haar veroordeling van verzoeker. De kans op recidive is gemiddeld, maar zal verlagen wanneer hij zijn behandeling voortzet en zijn baan kan behouden. De samenleving is er dus ook bij gebaat dat verzoeker zijn baan behoudt.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker wordt behandeld alsof aan hem een VOG is verleend tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier, en aan partijen bekendgemaakt door verzending op hieronder vermelde datum.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.