In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in april 2021 was veroordeeld voor het bezit en verspreiden van kinderpornografie, had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) om een functie bij het Nederlands Kanker Instituut te kunnen vervullen. De minister van Rechtsbescherming, verweerder, had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat het strafbare feit een belemmering vormde voor de behoorlijke uitoefening van de beoogde functie, omdat verzoeker mogelijk in contact zou kunnen komen met kwetsbare personen.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de VOG onterecht was. Hij stelde vast dat het strafbare feit van verzoeker, indien herhaald, niet in de weg zou staan aan de uitoefening van de functie in het laboratorium, waar verzoeker geen patiëntencontact zou hebben. De voorzieningenrechter benadrukte dat de risico's voor de samenleving in dit geval minimaal waren en dat het belang van verzoeker om zijn baan te behouden, ook in het kader van recidivepreventie, zwaarwegend was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoeker behandeld moet worden alsof hij een VOG heeft, en heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht en de proceskosten te vergoeden. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding.