De beoordeling
5 Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] ten tijde van de veilingverkoop in de woning verblijft op basis van een huurovereenkomst.
6 Uit de stellingen van [eiseres] maakt de kantonrechter op dat anders dan de deurwaarder in het kort geding ex artikel 438 lid 4 Rv (zie 1.14) [eiseres] zich niet op het standpunt stelt dat [gedaagde] kan worden beschouwd als een van “de hunnen” van de rechthebbende als bedoeld in de notariële akte van betaling van 24 november 2020 en/of artikel 5.3 van de Bijzondere veilingvoorwaarden (zie 1.8). Nu vast staat dat de rechthebbende c.q. de ouders van [gedaagde] al jaren (in elk geval sinds 2008) niet meer in de woning verblijven, en [eiseres] op dit punt geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, gaat de kantonrechter in het hierna volgende ervan uit dat [gedaagde] in dit geval niet kan worden beschouwd als een van “de hunnen”, maar dient te worden aangemerkt als een derde.
7 Partijen zijn verdeeld over de vraag of [eiseres] zich jegens [gedaagde] kan beroepen op het huurbeding.
8 Op de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord [eiseres] de huurrechten van [gedaagde] moet respecteren. Indien tot het oordeel wordt gekomen dat het huurbeding is overgedragen bij de veilingverkoop, wordt toegekomen aan de vraag wanneer de huurovereenkomst is aangegaan, nu [gedaagde] zich tevens heeft beroepen op artikel 3:264 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW).
9 Overwogen wordt als volgt.
Is het huurbeding overgedragen?
10 In de wetsgeschiedenis van artikel 3:264 BW is opgemerkt dat als het huurbeding door de hypotheekhouder niet is ingeroepen de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst overgaan op de nieuwe eigenaar van de woning op grond van de hoofdregel uit artikel 7:226 BW (Kamerstukken II 2013/14, 33484, nr. 6, p. 2-3 (NV II).
11 Het beding kan ook door de koper worden ingeroepen na de veiling, mits deze bevoegdheid zich op het beding te beroepen op het moment van de verkoop nog aan de hypotheekhouder toekwam. In dat laatste geval moet in de verkoopvoorwaarden zijn bepaald dat de hypotheekhouder het inroepen van het beding aan de koper overlaat (Kamerstukken II 2013/14, 33484, nr. 3, p. 13-14 MvT).
12 Naar het oordeel van de kantonrechter kan in dit geval niet worden vastgesteld dat de ING het inroepen van het huurbeding aan [eiseres] heeft overgelaten. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
13 [eiseres] heeft gesteld dat ING geen afstand heeft gedaan van haar recht om zich op het huurbeding te beroepen en dat ING slechts aan de veilingkoper heeft overgelaten om dat zelf alsnog te doen. Deze stellingen volgen volgens [eiseres] uit de producties 3 en 6. Dit betreffen respectievelijk de Bijzondere Veilingvoorwaarden en de notariële akte van betaling van 24 november 2020. Daarbij heeft [eiseres] gesteld dat blijkens deze aktes ING een beroep heeft gedaan op het huurbeding en dat ING geen toestemming heeft verleend om het registergoed aan derden in huur of gebruik af te staan. Dit laatste is in het algemeen juist, nu niet in geschil is dat in de hypotheekakte van 30 augustus 2004 een huurbeding is opgenomen.
14 De kantonrechter volgt evenwel niet de stelling van [eiseres] dat ING een beroep heeft gedaan op het huurbeding. Immers, in de Bijzondere Veilingvoorwaarden staat uitdrukkelijk dat ING niet tot het inroepen van het huurbeding kon overgaan, omdat zij daarbij onvoldoende belang heeft blijkens artikel 3:264 lid 1 sub b BW tegen mogelijk onbekende huurder(s), dit is geconstateerd op basis van een recent taxatierapport (zie 1.8).
15 Desgevraagd heeft [eiseres] ter zitting aangevoerd dat, indien de hypotheekhouder het huurbeding niet inroept, omdat zij daarbij geen belang heeft, dit onverlet laat dat de koper dat wel kan.
16 Ook deze stelling kan in dit geval niet slagen.
17 Als gezegd moet in de verkoopvoorwaarden zijn bepaald dat de hypotheekhouder het inroepen van het beding aan de koper overlaat. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de verkoopvoorwaarden niet dat ING het inroepen van het huurbeding aan [eiseres] heeft overgelaten. Dit staat niet in de Algemene veilingvoorwaarden, noch in de Bijzondere veilingvoorwaarden.
18 In de notariële akte van 24 november 2020 staat dat de verkoper “niet in staat voor de bevoegdheid van koper tot ontruiming”. In artikel 5.3 van de Bijzondere Veilingvoorwaarden is koper uitdrukkelijk gewezen op de aanwezigheid van derden in de woning en de mogelijkheid dat de woning niet kan worden ontruimd.
19 Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] kunnen begrijpen dat de ING de woning niet vrij van huur heeft overgedragen, met het risico dat de woning niet kan worden ontruimd.
20 Op vragen van de kantonrechter op grond waarvan [eiseres] meent dat het huurbeding is overgedragen heeft zij gewezen op de passage in de tweede alinea van artikel 5.3. Hierin gaat het om de ontruimingsverplichting van de “rechthebbende”. [gedaagde] is geen rechthebbende in de hier bedoelde betekenis. Zoals in de inleiding al is opgemerkt is [gedaagde] evenmin aan te merken als een van zijnen, hunnen of haren van de rechthebbende.
21 Dat door het geheel van bepalingen en afspraken het huurbeding moet worden geacht te zijn overgedragen, zoals [eiseres] ter zitting ook heeft gesteld, heeft [eiseres] verder niet toegelicht. Voor zover [eiseres] hiermee heeft willen stellen dat de veilingvoorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat het huurbeding is overgedragen, wordt die stelling niet gevolgd. Daartoe wordt overwogen dat in een geval als dit, waarin sprake is van een koop op een executoriale veiling, als uitgangspunt geldt dat de veilingvoorwaarden naar objectieve maatstaven moeten worden uitgelegd, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de voorwaarden van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
22 Uitgaande van bovenstaande maatstaf is de kantonrechter van oordeel dat de tekst en inhoud van de veilingvoorwaarden, zoals hiervoor reeds besproken geen steun bieden aan de opvatting dat de veilingvoorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat de uitoefening van het huurbeding aan koper c.q. [eiseres] is overgelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, voor zover de veilingvoorwaarden voor koper onduidelijkheden bevatten, van [eiseres] , als ondernemer in het beheer van vastgoed mag worden gevergd, dat zij zich door onderzoek nader op de hoogte stelt van de betekenis die aan de betrokken voorwaarden moet worden toegekend. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] een dergelijk onderzoek heeft gedaan. Dit komt voor haar risico.
23 De conclusie van het voorgaande is dat het huurbeding niet aan [eiseres] is overgedragen. De daartoe strekkende verklaring voor recht en de daaraan gekoppelde ontruiming en schadevergoeding zullen worden afgewezen.
24 Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan de vraag wanneer de huurovereenkomst is aangegaan. Bij de gevorderde verklaring op dit punt bestaat geen belang, zodat die ook wordt afgewezen.
25 [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen.