ECLI:NL:RBAMS:2021:430

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
13/751237-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; beoordeling van de eisen van de Overleveringswet

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Tsjechië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de invoer van cocaïne in Tsjechië. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vereisten van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De advocaat van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat het EAB niet genoegzaam is en dat er een terugkeergarantie moet worden verstrekt, maar deze argumenten zijn door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering moet worden toegestaan, omdat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de overlevering aan Tsjechië toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751237-20
RK nummer: 20/2477
Datum uitspraak: 5 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 maart 2020 door
the District Court for Prague 5(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
warrant of arrest, dated 3 March 2020, File Ref. No. 37 Nt 1431/2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Tsjechisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
De advocaat heeft aangevoerd dat het EAB niet genoegzaam is, nu niet is aangegeven in welke plaats in Duitsland de verdovende middelen in beslag zijn genomen en ook niet duidelijk is wat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de handel daarin is geweest.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij een poging tot invoer van cocaïne in Tsjechië samen met een ander in de periode van 10 december 2018 tot 11 december 2018, waarbij de drugs in Duitsland in beslag zijn genomen.
Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat het feit genoegzaam is omschreven. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. Het verweer van de advocaat wordt dan ook verworpen.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Tsjechisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW

De advocaat heeft zich op het standpunt gesteld dat een terugkeergarantie moet worden verstrekt ten behoeve van de opgeëiste persoon. Hij kan namelijk worden gelijkgesteld met een Nederlander. Hiertoe heeft de advocaat stukken overgelegd.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW moet zijn voldaan aan drie voorwaarden:
I. bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
II. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
III. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Ad I) Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank:
- met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger;
- een duurzaam verblijfsrecht niet hoeft te worden aangetoond middels overlegging van een verblijfsdocument. Wel moet worden aangetoond dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank voldoen EU-onderdanen ook aan deze voorwaarde als is aangetoond dat wordt voldaan aan de materiële voorwaarden voor een duurzaam verblijfsrecht, te weten – in de meeste gevallen – een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Nederland.
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 21 maart 2016 rechtmatig in Nederland is. Hij heeft dus niet een onafgebroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Nederland. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgeëiste persoon niet op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW met een Nederlander gelijk kan worden gesteld en er dus ook geen terugkeergarantie hoeft te worden verstrekt. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Tsjechische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in Tsjechië aangevangen;
- het bewijsmateriaal bevindt zich in Tsjechië;
- de wens tot vervolging in Tsjechië is geuit door het uitvaardigen van het EAB.
De advocaat heeft de rechtbank verzocht de vordering van de officier van justitie te weigeren en de overlevering op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW te weigeren, omdat de afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten de voorkeur zou verdienen. Zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Het vermeende feit is niet op het grondgebied van Tsjechië gepleegd. Daarnaast is de opgeëiste persoon onlosmakelijk verbonden met Nederland. Hij woont en werkt hier. Ook heeft hij betalingsverplichtingen in Nederland. Hij heeft er belang bij om in Nederland te blijven en de vervolging in Nederland plaatsvindt. Daarnaast zijn er minder ingrijpende alternatieven om de opgeëiste persoon te horen in deze zaak. Het is niet nodig om hem daarvoor over te leveren.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot de vordering kunnen komen. De door de advocaat aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon maken dit niet anders. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court for Prague 5(Tsjechië).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.