In deze zaak heeft eiser op 2 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn ingebrekestelling door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, mits er twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan. De heffingsambtenaar had in een uitspraak op bezwaar van 23 maart 2021 het bezwaar van eiser tegen de waardevaststelling van zijn woning voor het kalenderjaar 2020 afgewezen. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar nog geen beslissing had genomen over de ingebrekestelling op 7 januari 2021 en de daarmee verbonden dwangsom. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar te laat heeft beslist op de ingebrekestelling, maar dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep omdat de heffingsambtenaar inmiddels had beslist. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 561,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.