ECLI:NL:RBAMS:2021:4299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 21/2538
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet tijdig nemen van besluit op ingebrekestelling door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft eiser op 2 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn ingebrekestelling door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, mits er twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan. De heffingsambtenaar had in een uitspraak op bezwaar van 23 maart 2021 het bezwaar van eiser tegen de waardevaststelling van zijn woning voor het kalenderjaar 2020 afgewezen. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar nog geen beslissing had genomen over de ingebrekestelling op 7 januari 2021 en de daarmee verbonden dwangsom. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar te laat heeft beslist op de ingebrekestelling, maar dat eiser geen belang meer heeft bij het beroep omdat de heffingsambtenaar inmiddels had beslist. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, maar veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 561,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: P.C. Mensink),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,(hierna: de heffingsambtenaar), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 2 mei 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn ingebrekestelling.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft gereageerd op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. De heffingsambtenaar heeft in een uitspraak op bezwaar van 23 maart 2021 het bezwaar van eiser tegen de waardevaststelling van zijn woning voor het kalenderjaar 2020 afgewezen. Niet in geschil is dat de heffingsambtenaar te laat heeft beslist op het bezwaar van eiser. Eiser stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar nog geen beslissing heeft genomen over de ingebrekestelling op 7 januari 2021 en de daarmee verbonden dwangsom.
4. Op grond van artikel 4:18 van de Awb stelt bestuursorgaan de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. De heffingsambtenaar is een dwangsom verschuldigd vanaf 21 januari 2021, zijnde twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, tot en met 4 maart 2021. De heffingsambtenaar had tot 18 maart 2021 om op de ingebrekestelling te beslissen. Met het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar ook de beslissing op de ingebrekestelling toegestuurd. Daaruit blijkt dat de heffingsambtenaar op
21 mei 2021 de maximale dwangsom van € 1.442,- heeft toegekend.
5. Nu de heffingsambtenaar alsnog heeft beslist op de ingebrekestelling, heeft eiser geen belang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de ingebrekestelling. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank overweegt dat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de ingebrekestelling. De heffingsambtenaar had ten tijde van het instellen van het beroep hierover namelijk nog niet beslist, terwijl de wettelijke beslistermijn al was verstreken.
7. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar daarom in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 561,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden,
en;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 561,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb