ECLI:NL:RBAMS:2021:4298

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
21/2344
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser op 9 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn klacht door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De rechtbank Amsterdam heeft op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiser had eerder een klacht ingediend bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, die het CBR had aangewezen voor de afhandeling van de kostenvergoeding. Eiser heeft het CBR meerdere keren benaderd, maar de rechtbank concludeert dat het CBR al een beslissing had genomen over de kostenvergoeding op 12 januari 2021, waarbij het verzoek van eiser was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit, omdat het CBR al had gereageerd op de klacht van eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser niet kan volstaan met het indienen van een beroep, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak is gedaan door rechter M.M.L.A.T. Doll, in aanwezigheid van griffier N. van der Kroft, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2344

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR), verweerder.

(gemachtigde: mr. E. van Pernis-van de Wal)

Procesverloop

Eiser heeft op 9 april, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn klacht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingestuurd.
Eiser heeft gereageerd op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Met de brief van 7 januari 2021 heeft eiser een klacht ingediend bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de ministerie). Hij heeft het ministerie daarin verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten. Het ministerie heeft ontvangst van de klacht bevestigd met de email van 4 februari 2021. In dezelfde email heeft het ministerie eiser geïnformeerd dat het CBR contact met hem zou opnemen over de kostenvergoeding. Eiser heeft zich daarom met de email van 25 februari 2021 tot het CBR gewend met het verzoek om de afhandeling van de kostenvergoeding in gang te zetten. Met de email van 25 maart 2021 heeft eiser het CBR in gebreke gesteld. Eiser heeft zich met de e-mail van 9 april 2021 wederom tot het CBR gewend. In dit bericht stelt eiser zich op het standpunt dat een dwangsom is verschuldigd.
4. De rechtbank stelt vast dat de klacht van eiser met het verzoek om de kostenvergoeding niet aan het CBR is gericht maar aan het ministerie. Omdat het ministerie naar het CBR verwijst voor de afhandeling van de kostenvergoeding, heeft eiser zich vervolgens tot het CBR gewend. Echter, de rechtbank maakt ook uit de stukken op dat het CBR al een beslissing heeft genomen over de kosten. Uit de aanwezige dossierstukken blijkt immers dat eiser op 3 november 2020 een klacht heeft ingediend bij het CBR omtrent het vervangen van zijn rijbewijs in verband met code 95. Met de brief van 12 november 2020 heeft het CBR die klacht ongegrond verklaard. Eiser heeft daarnaast per email op
16 november 2020 bij het CBR een schadeverzoek ingediend voor de kosten van een medische keuring en een gezondheidsverklaring voor het gezamenlijk bedrag van € 107,80. Het CBR heeft dat verzoek op 12 januari 2021 afgewezen.
6. De rechtbank is daarom van oordeel dat er alleen al om die reden geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. Het CBR heeft immers al een beslissing genomen over de kostenvergoeding. Dat eiser niet eens is met de inhoud van die beslissing maakt niet dat het CBR gehouden is hierover opnieuw een beslissing of te geven. De omstandigheid dat eiser zich op aanwijzing van het ministerie (opnieuw) tot het CBR heeft gewend maakt dit niet anders.
7. Gelet hierop moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep, zoals genoemd in artikel 6:12, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb