ECLI:NL:RBAMS:2021:4292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
13/129463-19, 13/207811-19 en 13/207919-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens mishandeling en vernieling

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. De verdachte is beschuldigd van meerdere mishandelingen en een vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezel, [persoon 1], op 26 mei 2019, waarbij hij haar keel dichtkneep en haar in het gezicht sloeg. De rechtbank heeft de alternatieve scenario's van de verdediging niet aannemelijk geacht en heeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman afgewezen. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van [persoon 4] op 18 november 2018 en de mishandeling van [persoon 2] en [persoon 3] op 7 april 2019. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een poging tot doodslag en een aantal andere feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [persoon 4]. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.129463.19
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/129463-19 (A), 13/207811-19 (B) en 13/207919-19 (C)
Datum uitspraak: 29 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende op het adres [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.U. Hiddema, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
poging tot doodslag, dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op [persoon 1] op 26 mei 2019 te Amsterdam;
mishandeling van zijn levensgezel in de periode van 17 maart 2019 tot en met 26 mei 2019 te Amsterdam door:
- op 17 maart 2019 [persoon 1] met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
- in april 2019 [persoon 1] tegen het hoofd en/of gezicht te slaan en/of te stompen;
- op 21 april 2019 [persoon 1] een kopstoot tegen het voorhoofd te geven;
- op 26 mei 2019 met kracht de keel van [persoon 1] dicht te knijpen en [persoon 1] tegen het hoofd en/of gezicht te slaan en/of te stompen;
3. vernieling van een kastje van [persoon 1] op 26 mei 2019 te Amsterdam.
Ten aanzien van zaak B:
mishandeling van [persoon 4] op 18 november 2018 te Amsterdam.
Ten aanzien van zaak C:
mishandeling van [persoon 2] en [persoon 3] op 7 april 2019 te
Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde en tot een partiële vrijspraak van de eerste drie gedachtestreepjes van het onder feit 2 ten laste gelegde. De officier van justitie acht het laatste gedachtestreepje van feit 2 en feit 3 bewezen op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van de zaken B en C heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en voor zaak B ook op de bekennende verklaring van verdachte .
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3 in zaak A en ten aanzien van zaak B en vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken voor alle overige feiten wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van zaak A vindt de raadsman dat voor wat betreft feit 1 niet blijkt dat sprake is geweest van een gevaar zettende situatie. Het dossier bevat ten aanzien van de feiten 1 en 2 naast het proces-verbaal van aangifte geen objectief ondersteunend bewijs. De verdediging heeft als alternatief scenario geschetst dat er op 26 mei 2019 sprake is geweest van zelfbeschadiging door [persoon 1]. Daarom heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het laatste gedachtestreepje van feit 2, [persoon 1] als getuige te horen.
Ten aanzien van zaak C heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat enkel [persoon 2] en [persoon 3] hebben verklaard over de vermeende mishandeling en het dossier geen onafhankelijke getuigenverklaringen van andere verkeersdeelnemers bevat. Er is daardoor onvoldoende ondersteunend bewijs. Het letsel van [persoon 2] en [persoon 3] blijkt bovendien onvoldoende uit het dossier.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van zaak A
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat poging tot doodslag, dan wel de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, op [persoon 1] op 26 mei 2019 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 2
Op 26 mei 2019 komt de politie na een melding ter plaatse op de [adres 2] In die woning treffen de verbalisanten [persoon 1] geëmotioneerd aan. Zij zien dat [persoon 1] een opgezwollen gezicht en onderlip heeft, dat er bloed zit onder haar rechter neusgat, dat zij krassen heeft onder haar rechter ooghoek en striemen in haar hals. [persoon 1] verklaart direct dat haar vriend, zijnde verdachte, haar heeft mishandeld. Nog diezelfde dag doet [persoon 1] aangifte van mishandeling. [persoon 1] verklaart dat verdachte haar strot heeft dichtgeknepen en dat verdachte haar meermalen met kracht in haar gezicht heeft geslagen.
Uit de letselverklaring van [persoon 1] blijkt dat zij meerdere letsels op haar hoofd heeft die mogelijk passen bij de opgegeven toedracht van het letsel, omdat stomp inwerkend geweld dit soort letsel kan geven.
De rechtbank acht gelet op het proces-verbaal van aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de letselverklaring bewezen dat verdachte op 26 mei 2019 de keel van [persoon 1] heeft dichtgeknepen en [persoon 1] tegen het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank acht het alternatieve scenario, zoals door de verdediging ter terechtzitting is geschetst, mede gelet op de bevindingen van de verbalisanten bij het aantreffen van [persoon 1] in haar woning, kort nadat de mishandeling had plaatsgevonden, niet aannemelijk geworden. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de inhoud van het dossier, onvoldoende gemotiveerd. Het voorwaardelijk verzoek wordt daarom afgewezen.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van de strafverzwarende omstandigheid van levensgezel. De rechtbank overweegt dat voor de conclusie dat sprake is van een levensgezel van doorslaggevend belang is dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Uit het dossier blijkt niet dat ten tijde van hun relatie, die ongeveer drie maanden heeft geduurd, sprake was van een nauwe lotsverbondenheid of van een gemeenschappelijke huishouding.
De rechtbank spreekt verdachte ook partieel vrij van eerste drie gedachtestreepjes, omdat het proces-verbaal van aangifte daarvoor geen steun vindt in overige bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht de vernieling van een kastje bewezen op grond van het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte.
3.3.2.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank acht de mishandeling van [persoon 4] bewezen op grond van het proces-verbaal van aangifte, het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] en de bekennende verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [persoon 4] eenmaal een vuistslag heeft gegeven. De rechtbank gaat echter uit van de juistheid van het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], waaruit volgt dat verdachte meermalen, te weten drie keer, tegen het gezicht van [persoon 4] heeft gestompt.
3.3.3.
Ten aanzien van zaak C
Op 7 april 2019 krijgen verdachte en [persoon 2] een ruzie in het verkeer. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat verdachte hierop uit zijn auto is gestapt en naar [persoon 2] is toegelopen. [persoon 2] zat op dat moment nog in de auto, terwijl de autoruit aan zijn zijde was geopend. Verdachte heeft vervolgens met een vuist uitgehaald en [persoon 2] daarbij op zijn linker jukbeen geraakt. [persoon 2] voelde hierdoor een doffe pijn. Hierop is de bijrijder, [persoon 3], van [persoon 2] uit de auto gestapt en naar verdachte toegelopen. Vervolgens ontstond er tussen verdachte en [persoon 3] een handgemeen, waarbij over en weer klappen werden gegeven.
De verklaring van [persoon 2] wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 3]. Deze verklaart namelijk dat verdachte uit zijn auto stapte en dat verdachte met gebalde vuist, door de geopende autoruit, [persoon 2] sloeg. [persoon 3] is toen hij dit zag uit de auto gestapt, waarna verdachte hem begon te slaan. Hij heeft hieraan een blauw oog overgehouden, zoals blijkt uit de bijgevoegde foto.
De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de juistheid van de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] te twijfelen. De verklaringen komen de rechtbank oprecht voor, juist vanwege het gedetailleerde karakter ervan. De rechtbank stelt daarnaast vast dat [persoon 2] als gevolg van de vuistslag van verdachte een doffe pijn aan zijn linker jukbeen heeft gevoeld en dat [persoon 3] een blauw oog heeft opgelopen als gevolg van het handelen van verdachte. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en acht de mishandeling van [persoon 2] en [persoon 3] bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
3.4.1.
Ten aanzien van zaak A
Ten aanzien van feit 2:
op 26 mei 2019 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door de keel van voornoemde [persoon 1] dicht te knijpen en voornoemde [persoon 1] tegen het gezicht te slaan;
Ten aanzien van feit 3:
op 26 mei 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een kast, toebehorende aan [persoon 1], heeft vernield.
3.4.2.
Ten aanzien van zaak B
op 18 november 2018 te Amsterdam [persoon 4] heeft mishandeld door meermalen met kracht tegen het gezicht van voornoemde [persoon 4] te stompen.
3.4.3.
Ten aanzien van zaak C
op 7 april 2019 te Amsterdam [persoon 2] en [persoon 3] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2] en [persoon 3] tegen het gezicht te slaan of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage II zijn vervat.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen en een vernieling van een kastje. Verdachte heeft [persoon 1], terwijl hij een relatie met haar had, mishandeld in haar eigen huis. De rechtbank neemt dit verdachte erg kwalijk, omdat een woning bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig moet voelen. Verdachte heeft [persoon 4], [persoon 2] en [persoon 3] mishandeld na een verkeersruzie. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van zijn slachtoffers.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf mee dat verdachte zijn eigen rol bagatelliseert en de slachtoffers telkens de schuld geeft. Dit getuigt van een gebrek aan zelfinzicht. Blijkens het dossier heeft verdachte geen enkele reden gehad om geweld te gebruiken tegen zijn slachtoffers. Het mag duidelijk zijn dat voor de manier waarop verdachte zich heeft gedragen na een ruzie in de relationele sfeer en twee verkeerstwisten geen enkele rechtvaardiging te vinden is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad), van 10 juni 2021 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder een strafbeschikking heeft gekregen voor een mishandeling en vernieling.
Uit het reclasseringsrapport van 12 februari 2021 blijkt dat er voor verdachte geen behandelaanbod, gericht op agressieregulatie, kan worden gedaan. Verdachte heeft aangegeven geen problemen te hebben met zijn agressieregulatie en zichzelf juist goed onder controle te hebben. Het is voor de reclassering ook niet mogelijk geweest om referenten te raadplegen, omdat verdachte geen referenten wilde opgeven. Ter terechtzitting heeft verdachte hierin volhard. Verdachte stelt dat hij een atypische cliënt is van de reclassering en daar juist tegenover zijn eigen collega’s zit, omdat hij de directeur is van een zorginstelling. Verdachte heeft aldus geen openheid van zaken willen geven en staat niet open voor een behandeling gericht op agressieregulatie. De rechtbank betreurt dit en vindt het van belang dat er een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd als stok achter de deur.
De door de officier van justitie geëiste straf vindt de rechtbank, gelet op alle feiten en omstandigheden en het tijdsverloop, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

8.1
De vordering
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 630,85 aan vergoeding voor materiële schade en € 800,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie en van de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel dient te worden toegewezen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen en hij bereid is deze te betalen. De raadsman heeft de vordering daarom niet betwist.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het standpunt van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële en immateriële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank ook redelijk.
In het belang van [persoon 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 in zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 en 3 in zaak A, zaak B en zaak C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 in zaak A en zaak B:
telkens: mishandeling
Ten aanzien van feit 3 in zaak A:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Ten aanzien van zaak C:
mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
200 (tweehonderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Beveelt dat een gedeelte, groot
100 (honderd) uren, van deze taakstraf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [persoon 4]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij geheel toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [persoon 4], van een bedrag van
1.430,35 euro (zegge: duizendvierhonderddertig euro en vijfendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 630,35 materiële schade en € 800,- immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op
nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
kosten.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [persoon 4] van een bedrag van € 1.430,35 (zegge: duizendvierhonderddertig euro en vijfendertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 november 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 28 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij
heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar voorzitter,
mrs. S. Djebali en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2021.