Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Alle partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
aan de zijde van Palladyne [bestuurder 1 Palladyne] (bestuurder) met mr. Te Winkel en haar kantoorgenoten mrs. F.C. Leijdesdorff en X.P.A. van Heesch;
- [bestuurder 1 Upper Brook] en [bestuurder 2 Upper Brook] (van Upper Brook (A) en Upper Brook (F))
- [bestuurder 2 Palladyne] (bestuurder van Palladyne)
- [bestuurder 3 Palladyne] en [bestuurder Palint] (bestuurders van Palladyne en Palint)
- mrs. S. Bennink en T. Kodrzycki (van advocatenkantoor BenninkAmar).
Voor zover deze personen de Nederlandse taal niet machtig zijn, zijn zij bijgestaan door twee tolken (L. Mitzman en R. Gras).
2.De feiten
Investment Management Agreements(hierna IMA) gesloten. Op basis van de IMA’s is het beheer van het vermogen van Upper Brook (A) en Upper Brook (F) tegen betaling van
managementfeesondergebracht bij Palladyne. Eenzelfde IMA is gesloten tussen Upperbrook (I) en Palladyne. Palladyne trad ook op als bestuurder van de drie Upper Brookfondsen.
managementfeesdie zij sinds juli 2014 hebben onttrokken aan het fonds, omdat hiervoor de grondslag zou ontbreken. Palladyne en Palint stellen zich in deze procedure op het standpunt dat Palladyne niet rechtsgeldig is ontslagen als bestuurder van Upper Brook (I) en dat de IMA niet rechtsgeldig is beëindigd. Die zaak staat voor vonnis op 24 februari 2021.
managementfeesten laste van Upper Brook (A) en Upper Brook (F) zullen worden gebracht.
3.Het geschil
1. Palladyne en/of Palint te verbieden enige betaling te doen of te accorderen uit de fondsen van Upper Brook (A) en Upper Brook (F) voor zover die niet strekt tot vergoeding van de werkelijk te maken kosten ter bewaring van de fondsen en/of Palladyne en/of Palint te verbieden enige betaling uit de fondsen te eigen bate in ontvangst te nemen en/of Palladyne en/of Palint te gebieden ervoor zorg te dragen dat derden waarmee zij in een contractuele relatie staan zich zullen onthouden van iedere betaling uit de fondsen van Upper Brook (A) en Upper Brook (F) en/of het in ontvangst nemen van enige betaling uit die fondsen te eigen bate;
2. Palladyne en/of Palint te gebieden binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis een schriftelijke verklaring over te leggen van Deutsche Bank en State Street Bank dat conform afspraak sinds 1 januari 2021, dan wel sinds de datum van betekening van dit vonnis, geen betalingen meer in strijd met het onder 1 gevorderde zijn verricht, op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag;
3. Palladyne en Palint hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
managementfeeszeer aanzienlijke bedragen ten laste van Upperbrook (I), Upper Brook (A) en Upper Brook (F) zijn gebracht (respectievelijk US$ 54.915.926, US$ 43.690.071 en US$ 54.562.975). Palladyne en Palint hebben te kennen gegeven dat zij tot verdere betaling van de
managementfeeszullen overgaan, zodra zij daartoe een mogelijkheid zien. Upper Brook (A) en Upper Brook (F) hebben dus de gerechtvaardigde vrees dat hun schade verder zal oplopen. Zij kunnen de uitkomst van een bodemprocedure niet afwachten. Het gaat hier om geld van het Libische volk.
managementfees. Bovendien kende de opzegging van de IMA’s een legitiem doel, aldus het oordeel van de rechter op de Kaaimaneilanden. Op grond van de afstemmingsregel dient de voorzieningenrechter in dit kort geding zijn oordeel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter op de Kaaimaneilanden. Upper Brook (A) en Upper Brook (F) bestrijden verder dat de opzegging van de IMA’s in strijd zou zijn met de internationale sanctieregelgeving die van toepassing is op Libische tegoeden in het buitenland, zoals Palladyne en Palint in de bodemprocedure hebben betoogd aan de hand van een opinie van advocatenkantoor BenninkAmar. De tegoeden blijven immers bevroren, overeenkomstig de sanctieregelgeving, en de Upper Brookfondsen noch hun aandeelhouders hebben de bedoeling om de fondsen te liquideren. Opzegging van de IMA’s met Palladyne verandert hier niets aan.
Ook kunnen Palladyne en Palint geen argumenten ontlenen aan het feit dat LIA in januari 2019 heeft besloten [bestuurder 1 Upper Brook] en [bestuurder 4 Palladyne] te ontslaan als bestuurders van de Upper Brookfondsen en Palladyne als zodanig te herbenoemen. Mocht al worden uitgegaan van de geldigheid van die besluiten, dan zijn die herzien in april en juni 2019. Het standpunt van Palladyne en Palint dat de besluiten van april en juni 2019 onder dwang of dreiging tot stand zijn gekomen en daarom ongeldig zijn, is onjuist. [voorzitter LIA] , voorzitter van LIA, die de april- en junibesluiten heeft ondertekend, heeft in een brief van 22 december 2020 ondubbelzinnig verklaard dat van dwang of dreiging geen sprake was. [voorzitter LIA] is overigens al in 2017 rechtsgeldig benoemd als voorzitter van LIA, zoals blijkt uit een uitspraak van de rechter in het Verenigd Koninkrijk.
managementfeesmeer, omdat Deutsche Bank in het tweede kwartaal van 2019 is gestopt met het uitbetalen hiervan. Van Palladyne kan niet worden verwacht dat zij een verklaring van Deutsche Bank over legt waarin staat dat Upper Brook (A) en Upper Brook (F) ook in de toekomst geen betalingen meer aan Palladyne zullen doen. Palladyne meent immers volledig gerechtigd te zijn tot de
managementfees. Omdat over dezelfde materie bij deze rechtbank een bodemprocedure loopt, dient de voorzieningenrechter dit kort geding op grond van de afstemmingsregel aan te houden totdat daarin vonnis zal zijn gewezen (24 februari 2021).
investment manager) op zichzelf een inbreuk op de sancties opleverde. Volgens een opinie van BenninkAmar, een advocatenkantoor dat op dit gebied is gespecialiseerd, is dat wel het geval. De IMA’s kwalificeren als ‘economische middelen’ in de zin van artikel 1 sub c van Verordening 204/2011 en vallen daarom ook onder de bevriezingsmaatregelen (zie artikel 5 van die verordening). Hieruit volgt dat de IMA’s nog van kracht zijn en dat Palladyne recht heeft op
managementfees. De bevriezing van tegoeden is immers niet van toepassing op betaling van onkosten, bijvoorbeeld voor professioneel beheer. Dit volgt uit artikel 8 van genoemde verordening. Overigens is een Nederlandse rechter pas gebonden aan een vonnis dat is gewezen op de Kaaimaneilanden als dat vonnis in Nederland is erkend, en dat is hier niet het geval. Verder is van belang dat LIA bij monde van [voorzitter LIA] in januari 2019 besluiten heeft genomen waarin de benoeming van [bestuurder 4 Palladyne] en [bestuurder 1 Upper Brook] als bestuurders ongedaan is gemaakt en waarin de situatie van vóór juli 2014 (met Palladyne als bestuurder) is hersteld. LIA heeft die besluiten genomen voor het geval Palladyne de procedure op de Kaaimaneilanden zou verliezen. De strategie van LIA was er immers op gericht de fondsen niet in (de verkeerde) handen van [bestuurder 4 Palladyne] en [bestuurder 1 Upper Brook] te laten vallen. De besluiten van juni 2019, waarin de eerdere besluiten ongedaan zouden zijn gemaakt, zijn in strijd met de Nederlandse openbare orde (want onder dwang) genomen. Een en ander had te maken met de burgeroorlog in Libië die in april 2019 weer is geëscaleerd. [voorzitter LIA] is toen gearresteerd, onder druk gezet en persoonlijk bedreigd om de januaribesluiten ongedaan te maken (waarom zou hij anders een plotselinge ommezwaai van 180 graden maken). Dit houdt in dat die besluiten tot ongedaanmaking niet rechtsgeldig zijn genomen en dat dus de besluiten van januari 2019 nog van kracht zijn. Ook op die grond moeten de vorderingen in dit kort geding worden afgewezen. Overigens is tussen LIA en Palladyne niet in geschil (en dat blijkt ook uit tussen hen gevoerde correspondentie) dat Palladyne het
investment managementna juli 2014 onverkort heeft voortgezet (waartoe zij overigens op grond van haar zorgplicht ook verplicht is). In al de jaren nadien heeft LIA geen enkele stap gezet om deze status quo ongedaan te maken.
Tot slot insinueren Upper Brook (A) en Upper Brook (F) ten onrechte dat de
managementfeesvan Palladyne te hoog of niet marktconform zijn. Palladyne betwist dit uitdrukkelijk. De
feeszijn niet zozeer een vergoeding voor verrichte werkzaamheden, maar veeleer een vergoeding voor het intellectuele kapitaal dat is geïnvesteerd in de
investment strategy, het algoritme dat vooraf door de
investment manageris bedacht. Daarbij is irrelevant hoeveel
tradesworden uitgevoerd. Dat Deutsche Bank heeft besloten geen
tradesmeer uit te voeren, betekent dus niet dat Palladyne geen recht meer zou hebben op haar
managementfees.
Verder voert Palint aan dat onder 2.14 van de dagvaarding tussen neus en lippen door wordt gesteld dat LIA op basis van volmachten van LAIP en LFP zou hebben besloten Palladyne als bestuurder te ontslaan van Upper Brook (A) en Upper Brook (F) en de desbetreffende IMA’s op te zeggen. Deze volmachten ontbreken bij de stukken die Upper Brook (A) en Upper Brook (F) in het geding hebben gebracht en van het bestaan van volmachten is nog nooit gebleken. Mochten die volmachten wel bestaan dan is niet gebleken wie die heeft getekend en of die personen daartoe bevoegd waren. Palint is op deze grond van mening dat de IMA’s niet rechtsgeldig zijn opgezegd, zodat er geen aanleiding is voor het stopzetten van betalingen. Daar komt bij dat is gebleken dat Upper Brook (A) en Upper Brook (F) uit zijn op liquidatie van de fondsen. De in dat kader door hen gewenste beëindiging van de IMA’s is dan ook in strijd met de sancties.
4.De beoordeling
managementfeesbetalen aan een
investment managermet wie zij al sinds 2014 geen overeenkomst meer wensen te hebben.
Feesdie moeilijk te verhalen zullen zijn op Palladyne als definitief in rechte zou zijn vastgesteld dat zij ten onrechte zijn uitbetaald, terwijl Palladyne in het omgekeerde geval haar schade eenvoudig zou kunnen verhalen op de (bevroren) fondsen. De omstandigheid dat de Deutsche Bank al langere tijd geen
feesmeer uitbetaalt staat niet aan toewijzing van een verbod in de weg. Allereerst wordt dit door Upper Brook (A) en (F), die geen inzicht hebben in de administraties, betwist en kon niet tijdig een bevestiging worden verkregen van de Deutsche Bank. Verder valt niet in te zien waarom de Upper Brookfondsen hiervoor afhankelijk zouden moeten zijn van het beleid van de Deutsche Bank.
1.524,00
5.De beslissing
verbiedt Palladyne en/of Palint enige betaling uit de fondsen te eigen bate in ontvangst te nemen en gebiedt Palladyne en/of Palint ervoor zorg te dragen dat derden waarmee zij in een contractuele relatie staan zich zullen onthouden van iedere betaling uit de fondsen van Upper Brook (A) en Upper Brook (F) en/of van het in ontvangst nemen van enige betaling uit die fondsen te eigen bate,