ECLI:NL:RBAMS:2021:4286

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/13/681661 / HA ZA 20-347
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van besluit tot ontslag van statutair bestuurder en beoordeling van hoorplicht en raadgevende stem

In deze zaak vorderden [eisers] de vernietiging van het besluit tot ontslag van [eiser sub 2] als statutair bestuurder van [gedaagde]. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het ontslagbesluit, genomen tijdens een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders op 8 april 2019, nietig was omdat het niet unaniem was en de hoorplicht niet was nageleefd. De rechtbank stelde vast dat [eiser sub 2] niet op de hoogte was van de specifieke redenen voor zijn ontslag en dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn standpunt te delen voordat het besluit werd genomen. De rechtbank oordeelde dat de schending van de hoorplicht het ontslagbesluit vernietigbaar maakte op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW. De rechtbank wees de vorderingen van [eisers] af, omdat het ontslagbesluit niet rechtsgeldig was genomen en de Managementovereenkomst op grond van het ontslag was geëindigd. In reconventie werd [eiser sub 2] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 6.712,39, omdat hij rekeningen had voorgeschoten. De rechtbank legde de kosten van het geding op aan [eisers].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/681661 / HA ZA 20-347
Vonnis van 21 juli 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. S.A. Lang te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiser sub 2] (deze tezamen: [eisers] ) en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 januari 2021 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de akte wijziging eis in reconventie,
  • de akte wijziging eis (in conventie),
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 april 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

[gedaagde]

2.1.
kent blijkens het handelsregister als activiteiten:
“De sociale activering van personen met een psychiatrische achtergrond en/of een psychosociale problematiek, die een grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt en het bevorderen van participatie in de maatschappij. Bierbrouwerij, alsmede slijterij. Houdster- en financieringsactiviteiten.”
2.2.
[eiser sub 2] is een van de bedenkers van het concept van [gedaagde] . Voorheen werd dit concept in de praktijk gebracht middels een stichting. In augustus 2015 is het concept van de stichting overgebracht naar de structuur van een besloten vennootschap, [gedaagde] .
Statutair-bestuurderschap [eiser sub 2] , Managementovereenkomst, aandelen in [gedaagde]
2.3.
In het kader van de overbrenging van het concept van de stichting naar de besloten vennootschap van [gedaagde] was het de bedoeling dat [eiser sub 1] , zijnde de persoonlijke holding van [eiser sub 2] , een van de aandeelhouders en ook een van de statutaire bestuurders van [gedaagde] zou worden.
2.4.
In lijn met deze bedoelingen heeft [eiser sub 1] aandelen [gedaagde] verkregen en is een zogenoemde Managementovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser sub 1] ondertekend. In deze Managementovereenkomst is in de considerans als uitgangspunt opgenomen dat [eiser sub 1] tot statutair bestuurder (“Bestuurder”) van [gedaagde] (“Vennootschap”) is benoemd, en is in artikel 1.5 bepaald dat de bestuurderstaak moet worden uitgevoerd in de persoon van [eiser sub 2] of een door hem aan te wijzen vervanger. De Managementovereenkomst bepaalt verder:
“(…)
6. Beëindiging
6.1
De onderhavige Overeenkomst is door Partijen aangegaan voor onbepaalde tijd en gaat in per 1 oktober 2015.
6.2
Bestuurder kan de onderhavige Overeenkomst door middel van een aangetekend schrijven beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van 6 (zes) maanden.
(…)
6.5
Bovendien eindigt deze Overeenkomst van rechtswege zonder dat voorafgaande opzegging is vereist:
(…)
d. In geval Bestuurder niet langer statutair directeur is van de Vennootschap.
(…)”.
2.5.
Door een onzorgvuldigheid is niet [eiser sub 1] , maar (de heer) [eiser sub 2] zelf tot statutair bestuurder van [gedaagde] benoemd.
Ontslag van [eiser sub 2] als statutair bestuurder
2.6.
De wijze waarop [eiser sub 2] en zijn medebestuurder invulling gaven aan het financieel beleid van [gedaagde] is door de raad van commissarissen van [gedaagde] (de RvC) als problematisch beschouwd. Bij e-mail van 3 augustus 2018 heeft de voorzitter van de RvC hieromtrent het volgende aan [eiser sub 2] bericht:
“(..) Naar aanleiding van recente verdere negatieve ontwikkeling van de financiën binnen de [dochtermij gedaagde 1] en de [dochtermij gedaagde 2] is er binnen de RvC uitgesproken dat sprake is van een (financiële) noodtoestand.
Er bestaan binnen de raad serieuze twijfels over de juistheid van het beleid en de gang van zaken binnen de ondernemingen van de [dochtermij gedaagde 1] en [dochtermij gedaagde 2] . Als gevolg daarvan is er een vertrouwensbreuk ontstaan tussen enerzijds leden van de RvC en anderzijds de directie.
Het is nodig dat de RvC als toezichthouder nader inzicht krijgt in de huidige financiële en organisatorische stand van zaken alsook in de ernst en de oorzaken van de huidige crisissituatie. Het is dan ook wenselijk dat dit wordt onderzocht en dat over de
bevindingen wordt gerapporteerd. Daarbij is er ook behoefte aan advisering met welke maatregelen die crisis het beste opgelost zou kunnen worden en het vertrouwen in de directie herstelt.
Gezien de huidige tekorten is de [naam onderneming] technisch failliet. Het is niet verantwoord dat de huidige situatie nog langer voortduurt. Om te voorkomen dat de schulden van de [naam onderneming] verder oplopen dienen per direct maatregelen te worden getroffen.
De situatie is dermate zorgelijk en acuut dat de huidige directie op de kortst mogelijke termijn (tijdelijke) dient te worden uitgebreid met een derde directielid ter ondersteuning van [ [eiser sub 2] ] en [medebestuurder] als de huidige directie/management.
(…)”.
2.7.
De RvC heeft door drie externe deskundigen onderzoek laten doen naar de organisatorische en financiële stand van zaken binnen [gedaagde] . In deze rapporten wordt vastgesteld – kort samengevat – dat het financiële beleid van het bestuur van [gedaagde] tekortschiet. De rapporten zijn aan [eiser sub 2] verstrekt.
2.8.
Op 26 februari 2019 is op een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders (bava) van [gedaagde] – alwaar [eiser sub 2] niet aanwezig was – uitgesproken dat de vergadering unaniem van mening is dat de positie van [eiser sub 2] als directeur niet gehandhaafd kan worden, en dat op korte termijn een gesprek met [eiser sub 2] zal worden aangegaan om de mogelijkheden voor het treffen van een onderlinge regeling voor de nabije toekomst te onderzoeken. De notulen van deze vergadering zijn onverwijld aan [eiser sub 2] bekend gemaakt.
2.9.
Op 12 maart 2019 hebben de RvC en de aandeelhouders aan [eiser sub 2] een vertrekregeling voorgesteld. [eiser sub 2] is hiermee niet akkoord gegaan.
2.10.
Vervolgens is voor 8 april 2019 een bava van [gedaagde] geagendeerd. Op de agenda stond onder andere het ontslag van [eiser sub 2] als bestuurder van [gedaagde] , alsook het ontslag van zijn medebestuurder.
2.10.1.
Blijkens het door [eisers] overgelegde transcript van de bava van 8 april 2019 heeft [eiser sub 2] eerst zijn visie gegeven op het voorgenomen ontslag van zijn medebestuurder:
[ [eiser sub 2] ];(…) ik ben het daar niet [m]ee eens Moet ik het toelichten?
[voorzitter];dat mag, hoeft niet, maar het mag.
[ [eiser sub 2]]
;Ik vind het naar [medebestuurder] toe en hij heeft dezelfde rol gespeeld in mijn optiek als ik, te kort komen aan zijn adres dat het op deze manier wordt beëindigd. Er waren andere mogelijkheden geweest dan dit ontslag, we zijn hier nooit over in gesprek geweest met elkaar en dat is jammer. We hadden ook in een andere vorm met elkaar kunnen kiezen. Dus ik vind het naar [medebestuurder] toe te kort door de bocht (…).
Vervolgens heeft de medebestuurder zijn visie gegeven op het voorgenomen ontslag van hemzelf en daarna vóór zijn eigen ontslag gestemd. Hierna heeft [eiser sub 2] de gelegenheid gekregen om over het voorgenomen ontslag van hemzelf zijn visie te geven. Hierover zei [eiser sub 2] :
“(…) wil ik de kanttekening nog maken dat ik me niet wilde verzetten tegen de toetreding van een meer financieel onderlegd iemand. we hebben daar regelmatig ook de wens over uitgesproken, dat een rol zoals Henk die vervuld heeft, dat dat fantastisch zou zijn dat we dat weer terug zouden krijgen, dat is helaas nooit gebeurd.
Maar dat is de wijze waarop ik dat voor me zag. Ik zag ook voor me en dat heb ik ook meegedeeld, dat ik ook voor me zag om in een termijn van 2-3 jaar wij een andere plek zouden krijgen in de organisatie en dat het op een andere manier werd overgedragen aan een jongere generatie, die daar met veel energie weer tegen aan zou gaan.
Dus dat is mijn standpunt en de toelichting op het feit dat het er niet mee eens ben dat mijn functie aan de kant wordt geschoven.”
2.10.2.
[eiser sub 2] is vervolgens met meerderheid van stemmen ontslagen als bestuurder van [gedaagde] : [eiser sub 2] stemde tegen, de medebestuurder onthield zich van stemmen, de rest stemde voor.
2.11.
Bij brief van 24 april 2019 heeft [gedaagde] [eiser sub 2] bericht dat de Managementovereenkomst op grond van jurisprudentie en artikel 6.5 sub d van Managementovereenkomst is geëindigd per het moment van ontslag als statutair bestuurder, 8 april 2019.
2.12.
De aandelen van [eiser sub 1] in [gedaagde] zijn nog in handen van [eiser sub 1] .

3.Het geschil

in conventie
De eis bij dagvaarding
3.1.
Bij dagvaarding hebben [eisers] als volgt gevorderd, samengevat weergegeven:
primair
1. vernietiging van het besluit tot opzegging van de Managementovereenkomst door [gedaagde] , zoals genomen tijdens de bava’s van 12 maart en 8 april 2019,
2. veroordeling van [gedaagde] om [eiser sub 2] weer toe te laten de bedongen werkzaamheden als statutair bestuurder en directeur te hervatten, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
3. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van achterstallige managementvergoeding over de periode van 8 april 2019 tot de dag waarop de managementovereenkomst alsnog zou eindigen,
4. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 2] van schadevergoedingen van € 125.000, € 15.000 en € 10.000,
subsidiair
5. verklaring voor recht dat [gedaagde] wanprestatie heeft gepleegd jegens [eiser sub 2] wegens (onregelmatige) opzegging van de Managementovereenkomst;
6. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser sub 2] van schadevergoedingen van € 44.002,96, € 46.101,00, € 125.000, € 15.000 en € 10.000,
7. veroordeling van [gedaagde] tot afname van de aandelen van [eiser sub 1] tegen betaling van € 300.000 althans een in goede justitie te bepalen bedrag, zonodig met behulp van een door de rechtbank te benoemen deskundige,
in elk geval
8. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten,
9. uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring van het vonnis.
3.2.
[eisers] hebben het volgende aan het gevorderde ten grondslag gelegd.
primair
3.2.1.
Het ontslagbesluit van 8 april 2019 is vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW). Het ontslagbesluit had immers moeten worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders (ava), terwijl de vergadering van 8 april 2019 geen ava maar een bava was. Daarnaast was het besluit niet unaniem en dus ongeldig. Verder moet, in geval van besluitvorming buiten vergadering, aan een bestuurder de gelegenheid worden gegeven advies uit te brengen, en moet een bestuurder worden gehoord alvorens hij wordt ontslagen. Aan het adviesrecht en de hoorplicht is echter geen wezenlijke invulling gegeven, want aan [eiser sub 2] zijn de specifieke ontslaggronden niet kenbaar gemaakt. De schending van de hoorplicht maakt het ontslagbesluit ook op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar. Artikel 2:15 lid 1 sub b BW is tevens grond voor vernietiging van het besluit van de bava van 12 maart 2019 en het besluit tot opzegging van de Managementovereenkomst.
3.2.2.
De aan [eiser sub 2] toekomende schadevergoeding bestaat uit de volgende onderdelen:
€ 125.000,00 aan vermogensschade doordat [eiser sub 2] , door het wegvallen van inkomsten en het niet meer kunnen opbrengen van hypotheeklasten, naar een andere woning met een lagere waarde moest verhuizen
€ 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding, wegens de gedwongen verhuizing
€ 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, wegens publicaties in de media die de naam en reputatie van [eiser sub 2] hebben aangetast.
subsidiair
3.2.3.
Als wordt vastgesteld dat het ontslag van [eiser sub 2] als bestuurder en de daarbij behorende procedure via de algemene vergadering rechtsgeldig zijn verlopen, geldt het volgende. [gedaagde] heeft in de brief van 12 maart 2019 de Managementovereenkomst opgezegd zonder de opzegtermijn van zes maanden in acht te nemen [gedaagde] heeft het eindigen van de Managementovereenkomst gestoeld op artikel 6.5 sub d Managementovereenkomst. Aangezien geen sprake is van opzegging in de zin van de Managementovereenkomst is het recht van [eiser sub 2] op schadevergoeding onverlet.
3.2.4.
De aan [eiser sub 2] toekomende schadevergoeding bestaat uit de in 3.2.2 genoemde onderdelen, en daarnaast de volgende onderdelen:
€ 44.002,96 aan inkomstenderving
€ 46.101,00 aan misgelopen managementvergoeding
Verweer
3.3.
[gedaagde] voert onder meer het volgende verweer. Vordering 1 is niet toewijsbaar, reeds omdat noch op 12 maart noch op 8 april 2019 is besloten tot opzegging van de Managementovereenkomst. [eiser sub 2] heeft niet gevorderd de vernietiging van het aandeelhoudersbesluit van 8 april 2019 tot ontslag van hem als bestuurder; zo’n vordering kan ook niet meer worden ingesteld wegens het verlopen zijn van de daarvoor geldende vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 BW.
3.4.
Op het overige verweer van [gedaagde] wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.
Akte wijziging van eis
3.5.
In reactie op het verweer is namens [eiser sub 2] een akte wijziging van eis ingediend inhoudende dat voor vordering 1 moet worden gelezen: vernietiging van het aandeelhoudersbesluit tot het ontslag van [eiser sub 2] door [gedaagde] .
3.6.
In de akte en tevens ter mondelinge behandeling is dit zijdens [eiser sub 2] toegelicht door erop te wijzen dat uit de dagvaarding ondubbelzinnig blijkt dat vordering 1 doelde op de aandeelhoudersbesluiten; dat de eiswijziging alleen is gedaan ter verduidelijking, om discussie te voorkomen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.8.
Na wijziging van eis vordert [gedaagde] dat [eiser sub 2] bij vonnis, uitvoerbaar voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 6.712,39, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2021 tot de dag der voldoening.
3.9.
[gedaagde] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] rekeningen van [eiser sub 2] ter grootte van het gevorderde bedrag heeft voorgeschoten.
3.10.
De vordering, zoals die na de wijziging van eis is komen te luiden, is door [eiser sub 2] niet meer betwist.

4.De beoordeling

in conventie
De akte wijziging van eis
4.1.
De rechtbank legt de dagvaarding aldus uit dat [eiser sub 2] heeft bedoeld om met vordering 1 het op de bava’s van 26 februari 2019 en 8 april 2019 genomen ontslagbesluit door de rechter te laten vernietigen, en dat de in vordering 1 genoemde ‘opzegging van de Managementovereenkomst’ alsmede de in vordering 1 genoemde datum van 12 maart 2019 verschrijvingen zijn geweest. Dit blijkt uit de inhoud van de volgende randnummers van de dagvaarding:
 nr. 13, alwaar [eiser sub 2] spreekt van een op de bava van 26 februari 2019 genomen besluit tot ontslag van hem als bestuurder, en van de op 12 maart 2019 aan hem voorgestelde vertrekregeling tot beëindiging van de Managementovereenkomst;
 nr. 17, alwaar [eiser sub 2] relateert dat hij uit de brief van 24 april 2019 heeft begrepen dat het volgens [gedaagde] zo is dat de Managementovereenkomst “is opgezegd door het ontslag van [eiser sub 2] als statutair bestuurder”;
 nr. 24, alwaar primair wordt gesteld dat “het ontslagbesluit (d.d. 8 april 2019)” vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW;
 nrs. 31-36, alwaar wordt gemotiveerd dat het ontslagbesluit ook op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW vernietigbaar is.
Deze stellingen van [eisers] kunnen aldus worden samengevat dat [eiser sub 2] van mening is dat hij op 26 februari 2019 en op 8 april 2019 ten onrechte is ontslagen als statutair bestuurder en dat het standpunt van [gedaagde] , inhoudende dat de Managementovereenkomst eindigt door het ontslag van [eiser sub 2] als statutair bestuurder, onjuist is.
4.2.
Ook uit vordering 2 blijkt dat [eiser sub 2] in vordering 1 het oog moet hebben gehad op zijn ontslag als statutair bestuurder.
4.2.1.
Opgemerkt wordt dat [eisers] in nr. 37 van de dagvaarding, kennelijk als conclusie van het gerelateerde in nrs. 31-36, stellen:
“ [eiser sub 2] vordert (tevens) vernietiging van het besluit van de BAVA van 12 maart 2019 en 8 april 2019 tot ontslag van [eiser sub 2] en tot opzegging van de Managementovereenkomst wegens strijd met de door artikel 2:8 BW geëiste redelijkheid en billijkheid, art. 2:15 lid 1, aanhef en onder b BW”.
De rechtbank verstaat dit, gelet op de rest van de dagvaarding, aldus dat het [eisers] gaat om de vernietiging van het ontslagbesluit, en dat zij daarbij onderkennen dat in het ontslagbesluit volgens [gedaagde] lag besloten een opzegging van de Managementovereenkomst. Dat de datum van 12 maart 2019 hier wordt genoemd, en niet de datum van 26 februari 2019 (de eerste bava) beschouwt de rechtbank ook als een verschrijving.
4.3.
Kortom, de akte wijziging van eis wordt beschouwd als akte strekkende tot herstel van een verschrijving in de eis zonder dat de eis daadwerkelijk werd gewijzigd. Bij deze processuele beslissing over de uitleg van de eis is van belang dat [gedaagde] hiermee niet in haar belang wordt geschaad: er heeft een volledig partijdebat plaatsgevonden op basis van de notie dat met vordering 1 de vernietiging van het ontslagbesluit wordt gevorderd.
4.4.
Gegeven het voorgaande, is de vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 BW niet aan de orde.
Statutair-bestuurderschap van [eiser sub 2] en de Managementovereenkomst met [eiser sub 1]
4.5.
Opgemerkt wordt dat [eisers] in de dagvaarding hebben gesteld dat de Managementovereenkomst een concept is dat door [eiser sub 2] , zonder enige advisering, is ondertekend. [eisers] hebben hieraan de consequentie verbonden dat het hen is toegestaan om aan, door hen zogenoemd,
cherry pickingte doen, door alleen de voor hen gunstige onderdelen als overeengekomen te beschouwen. [gedaagde] betwist dit, aanvoerende dat de Managementovereenkomst simpelweg is overeengekomen. Dat verweer slaagt. [eisers] hebben niet toegelicht waarom de ondertekende Managementovereenkomst als niet-overeengekomen concept moet worden beschouwd. Aan de gestelde omstandigheid dat het stuk zonder enige advisering is totstandgekomen, is door [eisers] in juridische zin geen consequentie verbonden.
4.6.
Wat betreft de uitleg van de Managementovereenkomst stelt [gedaagde] het volgende. In de Managementovereenkomst moet voor “Bestuurder” ook (de heer) [eiser sub 2] worden gelezen, omdat de achterliggende gedachte van de Managementovereenkomst was dat dit de contractuele tegenhanger is van het vennootschapsrechtelijke gegeven dat [eiser sub 2] statutair bestuurder is. Ware dit anders, dan zou aan [eiser sub 1] – die nooit tot statutair bestuurder is benoemd – al die tijd onverschuldigd managementvergoeding zijn betaald. Ten slotte is van belang dat het feit dat [eiser sub 1] nooit tot statutair bestuurder is benoemd – waar simpelweg geen aandacht naar is uitgegaan – is toe te rekenen aan [eiser sub 1] zelf, die heeft verzuimd om de daarvoor nodige aandeelhoudersvergadering bijeen te roepen. Aldus [gedaagde] . Deze uitleg van de Managementovereenkomst is niet door [eisers] betwist, zodat de rechtbank die uitleg als juist aanneemt. Dit betekent dat de Managementovereenkomst moet worden geacht te zijn overeengekomen tussen [gedaagde] , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , en dat [eiser sub 2] heeft te gelden als de in die overeenkomst bedoelde statutair bestuurder en dat [eiser sub 1] heeft gelden als de partij die de Bestuurder ter beschikking stelt en recht heeft op inning van managementvergoeding.
Ontslag van [eiser sub 2] als statutair bestuurder
4.7.
Op de bava van 26 februari 2019 is een voornemen tot ontslag van [eiser sub 2] als statutair bestuurder uitgesproken. Op de bava van 8 april 2019 is het ontslagbesluit daadwerkelijk genomen. Voor zover [eiser sub 2] in de toelichting op de akte wijziging van eis doelt op meerdere ontslagbesluiten wordt dat dus niet gevolgd. De bava van 26 februari 2019 heeft voor dit geding geen relevantie. Het gaat om de bava van 8 april 2019.
4.8.
De bava van 8 april 2019 kwalificeert als een algemene vergadering van aandeelhouders. Het buitengewone aspect heeft slechts betrekking op de omstandigheid dat de vergadering valt buiten de agendering van gewone, periodiek verplichte, algemene vergaderingen van aandeelhouders. Dat aspect raakt niet aan de aard van het besluitvormingsorgaan ‘de algemene vergadering van aandeelhouders’, het orgaan dat in casu bevoegd was, zo is niet in geschil, om een besluit tot ontslag van een statutair bestuurder te nemen. De omstandigheid dat het ontslagbesluit is genomen ter gelegenheid van een ‘bava’ in plaats van een ‘ava’ doet dus niet af aan de geldigheid van dat besluit.
4.9.
Ten aanzien van het ter vergadering van 8 april 2019 voorgenomen besluit om [eiser sub 2] te ontslaan als statutair bestuurder, had [eiser sub 2] als bestuurder het recht op een raadgevende stem (artikel 2:227 lid 7 BW) en tevens, nu het om zijn eigen ontslag ging, op het recht om te worden gehoord (artikel 2:8 BW). Het is niet in geschil dat aan [eiser sub 2] ter vergadering van 8 april 2019 de gelegenheid is gegeven om zijn visie te geven op het voorgenomen ontslag van hemzelf. Het staat ook vast dat [eiser sub 2] in dat kader het woord heeft genomen, zoals aangehaald onder de feiten. De stelling van [eiser sub 2] dat zijn voornoemde rechten zijn geschonden, omdat hij niet op de hoogte was van de redenen van het voorgenomen ontslag, is door [gedaagde] gemotiveerd betwist, onder meer door te wijzen op de e-mail van 3 augustus 2018 en de drie deskundigenrapporten. Toen [eiser sub 2] ter mondelinge behandeling in dit geding werd gevraagd hoe het, gelet op zijn bekendheid met voornoemde stukken, mogelijk is dat hij zich overvallen voelde, heeft [eiser sub 2] :
  • aangegeven dat het hem ging om de wijze hoe het is afgehandeld;
  • beaamd dat er financiële nood (van [gedaagde] ) was;
  • toegelicht dat hij niet had verwacht dat hij moest vertrekken, hoewel hij wel had
verwacht dat er iets met zijn positie moest gebeuren.
Hieruit en ook uit het door [eiser sub 2] overlegde transcript van de bava van 8 april 2019 blijkt dat [eiser sub 2] afdoende begreep waarom zijn ontslag – en dat van zijn medebestuurder, die instemde met zijn eigen ontslag – was geagendeerd.
Het komt dus erop neer dat [eiser sub 2] wel degelijk op de hoogte was van de aanleiding van het voorgenomen ontslagbesluit, maar zich verzette tegen de vergaande consequentie van ontslag, waar een herpositionering van zijn persoon binnen de organisatie volgens [eiser sub 2] meer in de rede lag. De rechtbank heeft oog voorde bijzondere positie van [eiser sub 2] als grondlegger van het concept van [gedaagde] en ook voor (begrijpelijke) boosheid en teleurstelling aan de zijde van [eiser sub 2] dat [gedaagde] zich niet méér heeft ingespannen om [eiser sub 2] op de een of andere wijze tegemoet te komen. Dat neemt niet weg dat de stelling van [eiser sub 2] dat aan het adviesrecht en de hoorplicht geen wezenlijke invulling is gegeven, gelet op het voorgaande niet slaagt.
4.10.
De stelling dat het ontslagbesluit alleen geldig is als unaniem – dus inclusief aandeelhouder-bestuurder [eiser sub 2] zelf – vóór het ontslag is gestemd, is niet toegelicht en wordt dus niet gevolgd.
4.11.
De conclusie is dat de onder 1 gevorderde vernietiging van het ontslagbesluit niet toewijsbaar is. Datzelfde geldt voor vorderingen 2 en 3, die voortbouwen op de toewijsbaarheid van vordering 1.
De Managementovereenkomst
4.12.
Voor zover [eisers] hebben bedoeld te stellen dat de Managementovereenkomst, gegeven de voorgaande beoordeling, niet op grond van artikel 6.5 sub d is geëindigd op het moment dat [eiser sub 2] het statutaire bestuurderschap verloor, is die stelling, die door [gedaagde] is betwist, onvoldoende toegelicht.
4.13.
De conclusie is dat vordering 5 niet toewijsbaar is.
De gevorderde schadevergoeding
4.14.
Ten aanzien van het primair en subsidiair gevorderde bedrag van € 10.000 aan reputatieschade heeft [eiser sub 2] toegelicht dat deze vordering niet ziet op het (onrechtmatige) ontslag, maar op het feit dat [gedaagde] dat ontslag breed in het nieuws heeft uitgemeten.
4.14.1.
Ter mondelinge behandeling heeft [gedaagde] aangevoerd dat de media-aandacht is ontstaan door een beschikking van de rechtbank in een andere zaak, gewezen op verzoek [eiser sub 2] en waar [gedaagde] de verwerende partij was; dat [gedaagde] zelf de media niet heeft opgezocht, en er ook geen belang bij had om dat wel te doen; dat [gedaagde] juist heeft gepoogd om de media buiten de deur te houden.
4.14.2.
Gelet op de summiere onderbouwing van de vordering en het door [gedaagde] gevoerde verweer, is niet komen vast te staan dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door uitlatingen in of aan bepaalde media. De vordering ter vergoeding van reputatieschade zal dus worden afgewezen.
4.15.
Voor zover de overige schadevergoedingsvorderingen voortbouwen op de ongeldigheid van het ontslagbesluit of de onregelmatige beëindiging van de Managementovereenkomst moeten deze vorderingen worden afgewezen, gelet op de hiervóór gegeven beoordeling.
4.16.
[eiser sub 2] stelt ten aanzien van die overige schadevergoedingsvorderingen dat een grond voor schadevergoeding ook kan worden gevonden in de eisen van redelijkheid en billijkheid, volgens welke partijen zich jegens elkaar moeten gedragen. [eiser sub 2] is zonder opzegtermijn buiten spel gezet na een dienstverband van achttien jaar, zonder enig overleg ondanks herhaaldelijke pogingen van [eiser sub 2] daartoe. Hierover wordt overwogen dat geen sprake is van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder opzeggingsmodaliteit; het vennootschapsrecht en de Managementovereenkomst houden immers in dat het ontslag en de eindiging van de Managementovereenkomst ‘ineens’ kunnen plaatsvinden. Dat wordt niet anders doordat [eiser sub 2] al achttien jaar bij de organisatie is betrokken, waarbij ook nog van belang is dat [eiser sub 2] pas sinds augustus 2015 in het verband van de besloten vennootschap [gedaagde] (met bijbehorende aandeelhouders en andere betrokkenen) werkzaam is. Er was verder ook geen sprake van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser sub 2] en [gedaagde] – zoals is beslist in de hiervoor genoemde beschikking van de rechtbank – zodat ook uit die hoofde geen recht op een transitievergoeding bestond. Ten slotte is nog van belang dat [gedaagde] wel degelijk een extra vergoeding heeft aangeboden, namelijk drie maanden extra managementvergoeding (als onderdeel van de op 12 maart 2019 aangeboden vertrekregeling). Kortom, er wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [gedaagde] op basis van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid is gehouden om – in het kader van het rechtmatige ontslag van [eiser sub 2] als bestuurder en het regelmatige eindigen van de Managementovereenkomst – een schadevergoeding te betalen.
4.17.
Op grond van het voorgaande zijn vorderingen 4 en 6 niet toewijsbaar.
De aandelen
4.18.
Tegen vordering 7 voert [gedaagde] onder meer het verweer dat, voor zover er een verplichting tot afname van de aandelen van [eiser sub 1] bestaat, deze verplichting dan rust op de mede-aandeelhouders van [eiser sub 1] en niet op [gedaagde] zelf. De juistheid van dit verweer is niet meer weersproken. Vordering 7 is dus niet toewijsbaar.
Conclusie
4.19.
Het gevorderde is niet toewijsbaar en zal worden afgewezen. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op:
€ 4.131,00 aan griffierecht
€ 4.982,00aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief VI)
€ 9.113,00 totaal
4.19.1.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
4.19.2.
Op vordering daartoe van [gedaagde] zal de (na)kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
4.20.
De vordering is, als onbetwist, toewijsbaar. [eiser sub 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 478,00 aan salaris advocaat (2 halve punten, liquidatietarief I).
4.20.1.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 9.113,00 voor zover van toepassing inclusief btw,
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser sub 2] tot betaling aan [gedaagde] van € 6.712,39, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 maart 2021 tot de dag der voldoening,
5.4.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 478,00 voor zover van toepassing inclusief btw,
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [eisers] in de nakosten, bestaande uit nasalaris advocaat begroot op een bedrag van € 255,00, te verhogen met een bedrag van € 85,00 en de kosten van betekening onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Singeling en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.type: BvB