ECLI:NL:RBAMS:2021:428

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
13/752104-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met waarborgen voor terugkeer naar Nederland

Op 5 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlandse onderdaan op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings te Hasselt, België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 december 2020 en betreft een vrijheidsstraf van 50 maanden, waarvan nog 1215 dagen resteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1996, de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering alleen kan plaatsvinden indien aan bepaalde waarborgen is voldaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de garantie van de Belgische autoriteiten geaccepteerd dat hij na overlevering naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.

Tijdens de openbare zitting op 22 januari 2021 is de vordering behandeld. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie overwogen, waaronder de noodzaak om de overlevering toe te staan ondanks de aanwezigheid van een weigeringsgrond, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake is van samenloop met een eerder EAB uit Duitsland, maar heeft besloten dat de Belgische overlevering voorrang moet krijgen, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, met inachtneming van de waarborgen die zijn gegeven door de Belgische autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752104-20
RK nummer: 20/5874
Datum uitspraak: 5 februari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 november 2020 door het Parket van de Procureur des Konings te Hasselt (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[verdachte]
geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
uit andere hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 januari 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is gehoord, via telehoren en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Eersel.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg – afdeling Hasselt van 20 maart 2020 (referentie: 2020/412).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vonnis waarbij aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf is opgelegd van 50 maanden, waarvan nog 1215 dagen resteren.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. De overlevering kan daarom alleen worden toegestaan indien het hiervoor genoemde vonnis niet onherroepelijk is.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank de overlevering dan alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) onder 3.4 van het EAB het volgende verklaard:

de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 30 dagen.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing. Dit betekent dat ook de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet van toepassing is.
De advocaat heeft nog verzocht om nadere informatie te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de status van het vonnis, omdat de opgeëiste persoon daartegen verzet heeft ingesteld en dus op dit moment niet duidelijk zou zijn waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft echter bij e-mail van 19 januari 2021 aangegeven dat het EAB blijft gehandhaafd, ondanks het ingestelde verzet. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 5 en 18, te weten:
5) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
18) georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Belgisch een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings te Hasselt heeft op 16 december 2020 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan, in casu de Nederlandse onderdaan [verdachte] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
diefstal, vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- het onderzoek is in België aangevangen;
- de drugs was voor de Belgische markt bestemd;
- het bewijs bevindt zich in België;
- mogelijke slachtoffers/benadeelde partijen bevinden zich in België.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot de vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Samenloop

De rechtbank constateert dat sprake is van samenloop van het onderhavige EAB met het tegen de opgeëiste persoon uitgebrachte EAB van 7 augustus 2020 door het
Amtsgericht Köln(Duitsland).
De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat voorrang dient te worden gegeven aan de uitvoering van het Duitse EAB omdat – anders dan het onderhavige EAB – het Duitse EAB betrekking heeft op een vervolging in een strafzaak met een hoge strafdreiging. Daarnaast is het EAB uit Duitsland eerder uitgevaardigd dan het onderhavige EAB.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot deze keuze heeft kunnen komen en zal de verzochte voorrang in deze uitspraak bevestigen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[verdachte]aan het Parket van de Procureur des Konings te Hasselt (België).
BEVESTIGTdat voorrang dient te worden gegeven aan het Duitse EAB van 7 augustus 2020 (parketnummer: 13/751700-20), ten aanzien waarvan de rechtbank op 10 november 2020 de overlevering heeft toegestaan, boven het onderhavige Belgische EAB van 30 november 2020 (parketnummer: 13/752104-20).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.