ECLI:NL:RBAMS:2021:4279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1092
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor containerhotel in Amsterdam Noord

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de bouw en brandveilig gebruik van een containerhotel in Amsterdam Noord. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen de verleende vergunning, omdat hij vreest voor overlast door toeristen en meent dat het hotel niet past in de nieuwe, groene woonwijk. De rechtbank oordeelt dat de vraag of eiser belanghebbende is niet beantwoord hoeft te worden, omdat hij een zienswijze heeft ingediend tijdens de procedure. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is gesteld dat een zienswijze door eenieder kan worden ingediend, ongeacht de status van belanghebbende.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet aan het overnachtingsbeleid hoeft te worden getoetst, omdat het project binnen het geldende bestemmingsplan past. Eiser heeft ook betoogd dat de hotelkamers in strijd met het Bouwbesluit geen ramen hebben, maar deze grond heeft hij ter zitting ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen hoorzitting hoefde te houden, omdat de zienswijzen geen toelichting behoefden en het project planologisch volledig in het bestemmingsplan past.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank wijst erop dat er geen reden is voor vergoeding van griffierechten of proceskosten, en dat tegen deze uitspraak binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Koster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Hop).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te Amsterdam, vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M. Snippe).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2021 heeft verweerder een vergunning verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het gebouw [adres 1] te Amsterdam.
Eiser heeft tegen de omgevingsvergunning beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2021. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, is verschenen. Ook mevrouw [de persoon] , net als eiser een omwonende, heeft de zitting bijgewoond. Verweerder en vergunninghouder hebben zich door hun gemachtigden laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting verwezen naar een enkelvoudige kamer.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Deze zaak gaat over het veranderen van het gebouw op de [adres 1] tot hotel met 170 kamers (5.865 m2 Horeca V) en 3 winkels. Het plan is om in de bestaande loodsen prefab units te plaatsen en om te bouwen tot een zogenoemd containerhotel. Eiser woont op de [adres 2] en vreest onder meer overlast door ‘lowbudget’ toeristen, die gebruik gaan maken van zo’n hotel. Volgens hem past dit initiatief dan ook niet in de plannen voor deze nieuwe, groene woonwijk.
1.2.
Verweerder heeft voor de activiteiten “bouwen” (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo) en “brandveilig gebruiken van bouwwerken” (artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wabo) een omgevingsvergunning verleend. Het project is niet in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan [wijk] en de partiële herzieningen.
1.3.
Op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder b, van de Wabo is de omgevingsvergunning voorbereid met de uniforme openbare procedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerp heeft vanaf 12 augustus 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp heeft - onder andere - eiser een zienswijze ingediend. De zienswijzen hebben er niet toe geleid dat de omgevingsvergunning afwijkt van het ontwerp.
Belanghebbende
2. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 mei 2021 [1] , hoeft de vraag of eiser belanghebbende is in deze procedure niet te worden beantwoord. De Afdeling heeft in deze uitspraak namelijk overwogen dat in bepaalde gevallen - zelfs als een partij geen belanghebbende is - de rechtbank dat niet aan die partij kan tegenwerpen. In artikel 3:12, vijfde lid, van de Wabo, is bepaald dat een zienswijze door eenieder kan worden ingebracht en eiser heeft ook een zienswijze ingediend. Dit betekent dat het beroep, zo volgt uit deze uitspraak van de Afdeling, onder artikel 9, derde lid, van het Verdrag van Aarhus valt. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar overwegingen 4.7. en 4.10. van deze uitspraak. Het beroep van eiser is alleen al om deze reden ontvankelijk.
Bouwbesluit
3. Voor zover eiser aanvoert dat de hotelkamers - volgens hem in strijd met het Bouwbesluit - geen ramen hebben, heeft hij deze grond ter zitting ingetrokken. Deze beroepsgrond behandelt de rechtbank daarom niet.
Hoorzitting
4.1.
Eiser acht het kwalijk dat verweerder geen hoorzitting heeft gehouden, omdat het volgens hem gaat om een project met een behoorlijke invloed op de omgeving. Het project heeft ook aandacht gehad in de landelijke pers en is in een raadsvergadering besproken. Ook had een hoorzitting een kans gegeven om het project nog aan te passen en te verbeteren, waarvoor vergunninghouder open lijkt te staan.
4.2.
Volgens verweerder behoefden de zienswijzen geen toelichting en is de uitgebreide procedure gevolgd vanwege het aspect van de brandveiligheid. Dit aspect is door geen van de indieners van een zienswijze naar voren gebracht. De aanvraag past planologisch volledig in het geldende bestemmingsplan. Dat de aanvraag de landelijke pers heeft gehaald en tot raadsvragen heeft geleid, zijn volgens verweerder geen redenen voor een hoorzitting.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb voorziet niet in een recht voor degenen die schriftelijke zienswijzen naar voren hebben gebracht om te worden gehoord. In de Wabo is evenmin zo’n recht opgenomen. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet kon afzien van het houden van een hoorzitting.
Overnachtingsbeleid
5.1.
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte het Overnachtingsbeleid, zoals uitgewerkt in de ‘Notitie Uitwerking Overnachtingsbeleid 2017 en verder’, deel I en II (notities I en II), terzijde heeft geschoven. Weliswaar laat de bestemming een hotel in principe toe, maar de bedoeling van dit beleid is onder meer om alleen een hotel toe te staan, indien zo’n hotel echt iets toevoegt aan de hotelmarkt. Eiser wijst er in dit kader onder meer op dat een containerhotel niet past bij de voorgestane kwaliteitsnormen.
5.2.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gestel dat de aanvraag niet aan het Overnachtingsbeleid getoetst hoeft te worden, omdat dit beleid uitsluitend gevolgen heeft voor aanvragen die niet in een geldend bestemmingsplan passen. Dit project past wel binnen het bestemmingsplan [wijk] en de partiële herzieningen. Weliswaar vindt verweerder het concept van een containerhotel ook niet passen bij de voorgestane kwaliteitsnormen - omdat het plaatsen van containers in een loods niet de luxe uitstraling en gevoel van een hotel geeft - maar dit brengt niet met zich mee dat verweerder de aanvraag om deze reden moet weigeren. Pas al een hotelinitiatief niet past in een rechtsgeldig bestemmingsplan, moet aan de beleidsregels worden getoetst
. [2]
Welstand, parkeren en maatvoering
6.1.
Eiser betoogt tot slot dat het welstandsadvies veel te summier is en dat ook wat betreft parkeren en maatvoering van het hotel geen nadere gegevens zijn verstrekt.
6.2.
Ter zitting heeft de rechtbank met partijen vastgesteld dat de maatvoering van de bestaande en de nieuwe situatie gelijk is en dus niet wijzigt. Dit argument vraagt dus geen nadere beoordeling meer.
6.3.
Wat betreft de redelijke eisen van welstand, overweegt de rechtbank als volgt. Het welstandsadvies luidt: “akkoord, het betreft ondergeschikte wijzigingen aan het bestaande pand.” [3] Dit advies is weliswaar kort, maar de uiterlijke vorm en volume van het gebouw blijven ook nagenoeg hetzelfde, omdat de wijzigingen met name inpandig zijn. Alleen de gevel wordt aan één zijde meer open gemaakt, zo heeft vergunninghouder ter zitting toegelicht. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies naar voren heeft gebracht. Daarbij merkte verweerder ook terecht op dat het welstandsadvies uitgaat van wat planologisch mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder het welstandsadvies zonder nadere toelichting overnemen in de vergunning en zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat met het project voldaan wordt aan de redelijke eisen van welstand.
6.4.
Over het parkeren stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat het bestemmingsplan geen eisen stelt aan het realiseren van een minimaal aantal parkeerplaatsen, omdat de functie in een bestaand gebouw wordt gerealiseerd. Er geldt wel een maximum [4] , maar gesteld noch gebleken is dat dat wordt overschreden. Verweerder heeft verder niet de ruimte om een andere afweging in deze vergunning te maken.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande, slagen de betogen van eiser niet. Verweerder heeft de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen verlenen. Daarom is er ook geen reden voor een vergoeding van de griffierechten of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Pasteuning, griffier.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie ECLI:NL:RVS:2021:953, www.rechtspraak.nl.
2.Zie 3.1 op p. 9 van notitie II.
3.Zie p. 11 van de vergunning, Bijlage ‘Toetsresultaten’, onder het kopje “Strijd met redelijke eisen van welstand”.
4.Zie art. 4.5 onder o van het bestemmingsplan “ [wijk] ”.