Op 3 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 14 mei 2021, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft St. Pölten in Oostenrijk op 29 mei 2020. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1994, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en uit anderen hoofde gedetineerd is in een penitentiaire inrichting.
De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 7 juli 2021, waar de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om aanwezig te zijn. De zitting werd aangehouden omdat de raadsman niet op de hoogte was van het tijdstip van de zitting. De rechtbank verlengde de termijn voor uitspraak met dertig dagen om de vordering te kunnen beoordelen. Op 3 augustus 2021 werd de behandeling hervat, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk in de Albanese taal.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de raadsman refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank. Het EAB vermeldt een gerechtelijk goedgekeurde lastgeving tot aanhouding en de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn geclassificeerd als georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor naar Oostenrijks recht een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren kan worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering werd toegestaan.