ECLI:NL:RBAMS:2021:4233

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
13/751292-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en heropening van onderzoek in verband met mogelijke ne bis in idem

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 juni 2021, wordt een vordering ex artikel 23 Overleveringswet behandeld, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in Luxemburg op 1 maart 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 en thans gedetineerd, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank onderzoekt de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigt dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, wat van belang is voor de overlevering.

De rechtbank behandelt de grondslag en inhoud van het EAB, waarbij wordt vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, mits er garanties zijn dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om af te zien van een weigeringsgrond, omdat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd. De rechtbank is van mening dat de argumenten van de officier van justitie onvoldoende aanleiding geven om de weigeringsgrond toe te passen.

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering alleen kan plaatsvinden voor feiten die dateren van vóór 17 februari 2020, aangezien de opgeëiste persoon op die datum al in Duitsland was veroordeeld. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen over de overlevering en heropent het onderzoek. De rechtbank schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd en geeft de officier van justitie de gelegenheid om aanvullende vragen aan de Luxemburgse autoriteiten voor te leggen. De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751292-21
RK nummer: 21/2057
Datum uitspraak: 17 juni 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 maart 2021 door de
Onderzoeksrechter te Luxemburg(Luxemburg) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 juni 2021. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft met instemming van de opgeëiste persoon plaatsgevonden via een telefoonverbinding in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een door de onderzoeksrechter te Luxemburg op
26 februari 2021 uitgevaardigd aanhoudingsbevel.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Luxemburgs recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 5 en 9, te weten:
1. Deelneming aan een criminele organisatie
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychtrope stoffen
9. Witwassen van opbrengsten van misdrijven
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Luxemburgs recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
The Delegate of the General Public Prosecutor te Luxembourgheeft op 17 mei 2021 de volgende garantie gegeven:
“The undersigned [persoon], Delegate of the General Public Prosecutor tor the Enforcement of Sentences
hereby guarantees that ifMr. [opgeëiste persoon],born on [geboortedag] 1996 in [geboorteplaats] (NL), is surrendered to the Luxembourgish judicial authorities and sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in Luxembourg after the surrender, he will be allowed to serve this sentence in the Netherlands in accordance with article 5, paragraph 3 of the European Framework Decision on the European arrest warrant.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het onderzoek is in Luxemburg aangevangen;
- het bewijs bevindt zich in Luxemburg;
- de Luxemburgse rechtsorde is geschonden omdat de drugs daar zijn ingevoerd;
- Luxemburg heeft de wens tot vervolging aldaar geuit door uitvaardiging van het EAB;
- Nederland is thans niet voornemens de vervolging voor de in het EAB genoemde;

verdenking zelf ter hand te nemen.

De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Heropening van het onderzoek in verband met mogelijke ne bis in idem

Standpunt van de raadsman
De raadsman voert aan dat de overlevering alleen kan plaatsvinden ten aanzien van de (veronderstelde) leveringen van verdovende middelen die dateren van vóór 17 februari 2020 aangezien de opgeëiste persoon op 17 februari 2020 als bestuurder van een auto is aangehouden in Duitsland waarbij 6 kilogram marihuana in beslag is genomen. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: documentatie) van 13 april 2021 blijkt immers dat hij waarschijnlijk voor dat feit al is veroordeeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het erop lijkt dat de feiten van het Luxemburgse opsporingsonderzoek en de feiten van de Duitse veroordeling van 22 juni 2020 elkaar deels overlappen. Zij leidt uit de documentatie af dat de opgeëiste persoon niet is veroordeeld ter zake van de criminele organisatie en het witwassen van geldbedragen, voor welke feiten ook de overlevering wordt verzocht. De officier van justitie gaat er vanuit dat de Luxemburgse autoriteit rekening kan houden met het Duitse vonnis en dat op grond daarvan de overlevering aan Luxemburg kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 18 mei 2021 van de Luxemburgse autoriteit blijkt dat de feiten gepleegd zouden zijn tussen 15 oktober 2019 en 13 februari 2020 hetgeen, onder meer, wordt gebaseerd op een tiental observaties in die periode waarbij vermoedelijk sprake is geweest van transporten met verdovende middelen en de aflevering daarvan. De opgeëiste persoon zou deel uitmaken van een criminele organisatie die zich bezig hield met de internationale handel in verdovende middelen. Het zou gaan om een goed georganiseerde organisatie die gebruik maakt van verschillende methoden om de verkregen winsten wit te wassen.
In september 2020 zijn bij diverse doorzoekingen verschillende kilo’s cocaïne en cannabis, 20 auto’s en een geldbedrag van in totaal 100.000,- euro in beslaggenomen. In totaal zijn 15 personen aangehouden. Ten slotte wordt vermeld dat de opgeëiste persoon op 17 februari 2020 in Duitsland als bestuurder van een auto is aangehouden waarbij onder andere 6 kilo marihuana in beslag is genomen.
Voorts blijkt uit de (Nederlandse) documentatie dat de opgeëiste persoon bij beslissing van het Amtsgericht Bitburg op 22 juni 2020 inmiddels onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 4 maanden ter zake van de invoer van verdovende middelen waarbij is vermeld dat de pleegperiode tot en met 16 februari 2020 loopt. Daarnaast maakt de documentatie melding van een bijbehorende proeftijd die loopt tot 22 september 2022.
Voorts blijkt uit die documentatie dat de opgeëiste persoon bij beslissing van 7 februari 2021 “zurückgestellt” is. De rechtbank begrijpt hieruit dat de opgeëiste persoon vanaf zijn aanhouding op 17 februari 2020 tot 7 februari 2021 in Duitsland gedetineerd is geweest en vervolgens is heengezonden.
Op grond van de voorgaande informatie acht de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht om een beslissing te nemen op het verzoek tot overlevering nu op grond van de voorhanden zijnde informatie niet uit te sluiten valt dat de opgeëiste persoon al (deels) voor de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, in Duitsland onherroepelijk is veroordeeld en zijn straf is geëxecuteerd.
De rechtbank gaat er gezien de uiteenzetting in de mail van 18 mei 2021 vanuit dat de uitvaardigende justitiële autoriteit op de hoogte is van de omvang van de Duitse vervolging en veroordeling.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen en het onderzoek schorsen voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen:
Klopt het dat de opgeëiste persoon is veroordeeld ter zake van de in- en mogelijk ook van de uitvoer van verdovende middelen in Duitsland dan wel de uitvoer (vanuit Duitsland) naar Luxemburg?
Welke feiten maakten deel uit van de vervolging dan wel veroordeling in de Duitse strafprocedure en wat was de pleegperiode?
Hoe verhoudt hetgeen onder 2 is opgenomen zich met de vervolging voor de feiten zoals deze thans is voorzien in de Luxemburgse strafzaak?
Is er sprake van een ‘ne bis in idem’- situatie ten aanzien van deze feiten?

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor vermelde vragen aan de uitvaardigende autoriteit voor te leggen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.