ECLI:NL:RBAMS:2021:423

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
81/064945-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een bedrijf in verband met een dodelijk arbeidsongeval en de toepassing van de Arbowet

Op 10 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf (hierna: de B.V.) in verband met een dodelijk arbeidsongeval dat plaatsvond op 11 september 2018. De rechtbank heeft de B.V. vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder de overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en dood door schuld. Tijdens de zitting op 27 januari 2021 heeft de officier van justitie, mr. N. Huisman, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. van Viersen, pleitte voor vrijspraak.

De zaak betreft een arbeidsongeval waarbij een werknemer, [werknemer], is overleden nadat hij klem kwam te zitten tussen een heftruck en een vangrail. De rechtbank heeft vastgesteld dat de B.V. tekortkomingen vertoonde in de naleving van het Arbobesluit, maar oordeelde dat er geen causaal verband was tussen deze tekortkomingen en het dodelijke ongeval. De rechtbank concludeerde dat [werknemer] zich onder de heftruck bevond, ondanks dat hij op de hoogte was van de veiligheidsvoorschriften en dat het voor de B.V. niet te voorzien was dat hij deze regels zou negeren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de B.V. niet verwijtbaar was voor de dood van [werknemer] en dat de risico's van het ongeval niet konden worden voorzien. De rechtbank heeft daarom de B.V. vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en het beslag op de vorkheftruck opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 10 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81/064945-20
Datum uitspraak: 10 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N. Huisman, en van wat de indirect bestuurder van de vennootschap, [bestuurder] , en haar raadsman mr. R. van Viersen naar voren hebben gebracht.

2.De verdenking

Aan verdachte is, na wijziging op zitting, kort gezegd tenlastegelegd dat zij zich als werkgever schuldig heeft gemaakt aan
1. het opzettelijk handelingen verrichten of nalaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet (hierna Arbowet) en Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit), door één of meer van haar werknemers, onder wie de heer [werknemer] , arbeid te laten verrichten met behulp van arbeidsmiddelen, waarbij ten aanzien van die arbeidsmiddelen niet werd voldaan aan de in de tenlastelegging genoemde bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van de werknemers, onder wie [werknemer] , ontstond of was te verwachten;
2. het aanmerkelijk onvoorzichtig handelen, dan wel een vorm daarvan, waardoor aan haar schuld te wijten is dat [werknemer] bij het bouwen van een muur van betonblokken door het naar beneden vallen van het aan de vorkheftruck bevestigde vorkenbord bekneld is geraakt en aan de gevolgen daarvan is overleden.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Standpunten partijen

3.1
Inleiding
Op 11 september 2018 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden op de werf bij
[verdachte] (hierna de B.V.).Werknemer [werknemer] en zijn collega [collega] werkten samen aan het bouwen van een wand door middel van het opstapelen van betonblokken. [werknemer] en [collega] hadden samen bedacht om de blokken door middel van een vorkheftruck te gaan hijsen. De eerste vorkheftruck die zij daarvoor gebruikten, kiepte om bij het optillen van een blok. Daarop hebben zij een andere vorkheftruck gepakt en zijn zij begonnen met het bouwen van de muur. Over de lepels van de vorkheftruck schoven zij een jib. Deze jib was door een werknemer van de B.V. gemaakt.
De jib was aan het uiteinde voorzien van een haak waaraan kettingwerk was bevestigd.
Dit kettingwerk werd om een blok te hijsen op twee punten bevestigd aan dat blok.
[werknemer] stond bij de blokken om te kijken of deze recht werden gezet, terwijl [collega] op de vorkheftruck zat. Na het stapelen van een aantal blokken, kwam één van de blokken scheef te staan. [werknemer] stond gebogen over het stuk vangrail dat hij en [collega] ter plaatse hadden neergezet en onder de geheven lepels toen het vorkenbord van de heftruck opeens ongeveer een meter naar beneden kwam. Hierdoor kwam [werknemer] klem te zitten tussen de vangrail en het vorkenbord en is hij uiteindelijk diezelfde dag aan zijn verwondingen overleden.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat beide feiten bewezen kunnen worden en voert daartoe aan dat een risico-evaluatie en inventarisatie en een op basis daarvan opgemaakt plan van aanpak ontbraken. Daarnaast zijn er arbeidsmiddelen beschikbaar gesteld (te weten een heftruck en een jib) die niet geschikt waren voor dit werk, die niet gekeurd waren en die onvoldoende waren onderhouden. Hiermee is gehandeld in strijd met lid 2 en 3 van artikel 7.3 van het Arbobesluit. Nu uit niets blijkt dat er op enigerlei wijze maatregelen genomen zijn om de gevaren hiervan te beperken, is er eveneens in strijd gehandeld met het vierde lid van dit artikel. Door de vorkheftruck bewust niet te onderwerpen aan de verplichte keuringen heeft de verdachte gehandeld in strijd met artikel 7.4 van het Arbobesluit. Ten slotte is er gehandeld in strijd met artikel 7.18 van het Arbobesluit door er onvoldoende op toe te zien dat werknemers zich niet bevonden onder een hangende last. Weliswaar beschikken alle medewerkers over een vorkheftruckcertificaat waardoor zij zijn geïnstrueerd dat dit niet is toegestaan, maar meer dan dat is er niet gedaan. En dat had wel gemoeten. Door op deze wijze te handelen en na te laten is er levensgevaar ontstaan voor [werknemer] en andere werknemers en dit was ook bekend bij de onderneming. Daarmee is sprake van een overtreding van artikel 32 van de Arbowet.
Door op meerdere punten het Arbobesluit te overtreden, heeft de B.V. aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig gehandeld. Het zijn ook deze handelingen en omissies die de directe oorzaak vormden van het noodlottig ongeval en de dood van [werknemer] . Het is dan ook aan haar schuld te wijten dat hij is overleden.
3.3
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken en stelt zich op het standpunt dat er sprake van een bijzonder ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarbij eigen initiatief van de werknemers in combinatie met onvoorzichtig en roekeloos handelen het ongeval heeft kunnen veroorzaken. Van belang daarbij is dat zowel [werknemer] als Kortenoeven lang in dienst waren bij de onderneming en dat zij beiden beschikten over een heftruckcertificaat. Zij hadden dan ook als geen ander moeten en kunnen weten dat het te allen tijde ten strengste verboden is om je onder de lading van een heftruck te begeven. Ook hebben zij het veiligheidshandboek en het kwaliteitshandboek ontvangen en zijn er vele toolboxmeetings bijgewoond, waarbij zij gewezen zijn op de veiligheidsaspecten binnen de onderneming en de regel dat je nooit onder een lading moet doorlopen. Noch de B.V. noch [bestuurder] kan enig verwijt worden gemaakt van het ongeval.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Feit 1 (overtreding van artikel 32 van de Arbowet):
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast. In de beschouwing van de Inspectie SZW wordt geconcludeerd (pagina 194 van het dossier) dat sprake was van een aantal tekortkomingen ten aanzien van de op 11 september 2018 gebruikte heftruck en de jib. Zo was de staat van onderhoud van de mastconstructie van de heftruck zodanig dat dit een officiële afkeur betekende. De heftruck had blijkens de beschouwing in deze staat niet mogen worden gebruikt. Ook voldeed de jib niet aan de eisen van de Machinerichtlijn 2006/42/EG (Warenwetbesluit Machines) en niet aan de relevante bepalingen van het Arbobesluit. Bovendien was de jib niet voorzien van een gebruiksaanwijzing en was de combinatie heftruck en jib niet voorzien van een geschikt lastdiagram zodat de bediener niet kon aflezen hoe de combinatie te gebruiken en uiteindelijk te belasten. De rechtbank neemt deze conclusies over en is van oordeel dat de B.V. daarmee heeft gehandeld in strijd met het Arbobesluit.
Evenwel is de rechtbank van oordeel dat, ondanks de in het rapport geconstateerde tekortkomingen, uit het dossier niet is gebleken dat de B.V. moest weten dat door het overtreden van het Arbobesluit ook ernstige schade aan de gezondheid of levensgevaar voor [werknemer] of andere werknemers zou ontstaan. Immers, [werknemer] stond onder de geheven lepels toen het vorkenbord van de heftruck naar beneden kwam. Dit, terwijl hij had moeten weten dat men niet onder de geheven last mocht staan om het risico van het werken met een vorkheftruck te beperken. Dit wordt geleerd tijdens de heftruckopleiding en zowel [werknemer] als [collega] beschikten over een heftruckcertificaat. Daarnaast was hier onder meer ook aandacht aan besteed tijdens de door hen bijgewoonde toolboxmeetings. Ook is niet gebleken dat sprake was van onvoldoende werkruimte waardoor [werknemer] zich onder het vorkenbord moest begeven. Ter terechtzitting is gebleken dat sprake was van een verplaatsbare vangrail die [werknemer] en [collega] daar zelf hadden neergezet, als hulpmiddel bij het plaatsen van de blokken in een rechte lijn. Van het onvoldoende treffen van maatregelen om te voorkomen dat werknemers zich onder de last zouden bevinden, is dan ook geen sprake. Door zich toch onder de last te begeven is een levensgevaarlijke situatie ontstaan. Daar komt bij dat [werknemer] en [collega] zelf hebben bedacht hoe zij het muurtje gingen bouwen. Uit de verklaring van [collega] blijkt immers dat zij eerst geprobeerd hebben om de blokken op te tillen met een lichtere heftruck, maar dat deze heftruck kiepte en dat zij daarom zelf een andere heftruck hebben gepakt. Er is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake van overtreding van artikel 32 van de Arbowet door de B.V. en kan de beantwoording van de vraag of door de tekortkomingen aan de jib en de heftruck ook levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers te duchten was, in het midden blijven.
De rechtbank zal de B.V. vrij spreken van het onder 1 tenlastegelegde.
4.2
Feit 2 (dood door schuld):
De vraag die de rechtbank eveneens moet beantwoorden is of de B.V. schuldig is aan de dood van [werknemer] . Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat het gedrag wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf de “normale mens”. Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het tenlastegelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel moet vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood/het letsel voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.
De rechtbank vindt dat geen sprake is van een zodanig causaal verband tussen het handelen in strijd met het Arbobesluit en het dodelijk ongeval dat het ongeval in redelijkheid aan dat handelen is toe te rekenen. Immers is niet gebleken dat het ongeval had kunnen worden voorkomen indien wel was voldaan aan de voorwaarden van het Arbobesluit nu [werknemer] zich onder de last van de heftruck bevond toen deze naar beneden viel. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor de B.V. niet te voorzien dat [werknemer] , die in het bezit was van een vorkheftruck-certificaat en aanwezig was geweest bij toolboxmeetings waar de gevaren van het met een heftruck zijn besproken en voor wie duidelijk was dat men niet onder de last mocht gaan staan, dat niettemin toch zou doen. Van de B.V. kon niet worden gevergd dat zij continue ter plaatse toezicht hield op elke handeling van haar medewerkers.
De rechtbank is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden de B.V. de risico’s en gevolgen die zich hebben voorgedaan toen het misging, niet had kunnen en moeten voorzien en niet anders had kunnen en moeten handelen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de dood van [werknemer] niet aan de schuld van de B.V. is te wijten. Dit betekent dat de B.V. moet worden vrijgesproken van het haar onder 2 ten laste gelegde.

5.Beslag

Onder verdachte is een vorkheftruck in beslag genomen:
Nu dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een vorkheftruck (HYUNDAI - FV0310543).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 februari 2021.