Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Warschau Regionale Gerechtshof op 3 januari 2020, met als doel de overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een in Polen opgelegde gevangenisstraf van 1 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, waardoor hij kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Dit betekent dat de overlevering kan worden geweigerd indien de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden.
Tijdens de openbare zitting op 10 juni 2021 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en zijn verklaringen gehoord. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, maar dat de Poolse straf door Nederland moet worden overgenomen. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en de officier van justitie afgewogen en geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander is voldaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse strafmaximum overstijgt en dat er geen belemmeringen zijn voor de overname van de tenuitvoerlegging.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De opgeëiste persoon blijft in gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. C. Huizing-Bruil en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.