Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings te Brussel. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar die aan de opgeëiste persoon was opgelegd bij een vonnis van de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg in Brussel. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering was voldaan, met bijzondere aandacht voor de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van de zaak die leidde tot het vonnis in België. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaring van de uitvaardigende justitiële autoriteit voldeed aan de eisen van de Overleveringswet, waardoor de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft ook de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet in acht genomen en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.