ECLI:NL:RBAMS:2021:4180

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3464
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAO-toeslag wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Milford (Verenigde Staten), en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de terugvordering van WAO-toeslag door het Uwv, omdat de eiser het inkomen van zijn echtgenote niet had doorgegeven. Het Uwv had eerder besluiten genomen om in totaal € 126.972,71 terug te vorderen over de periode van 28 februari 2012 tot en met 1 december 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op verschillende momenten de gelegenheid heeft gehad om het inkomen van zijn echtgenote door te geven, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht het bedrag van € 61.253,91 heeft teruggevorderd, omdat de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond voor zover het betrekking heeft op het primaire besluit I en niet-ontvankelijk voor het primaire besluit II. Tevens wordt het Uwv opgedragen het griffierecht van € 48,- aan de eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3464

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Milford (Verenigde Staten), eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).
Partijen worden hierna [eiser] en het Uwv genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 15 november 2018 (het primaire besluit I) heeft het Uwv € 61.253,91 van [eiser] teruggevorderd. Met een besluit van 23 januari 2020 (het primaire besluit II) heeft het Uwv € 65.718,80 van [eiser] teruggevorderd.
Met het besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] tegen de primaire besluiten I en II niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met het besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit II) heeft het Uwv zijn besluit van 29 april 2020 gewijzigd en het bezwaar tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard en tegen het primaire besluit II gegrond verklaard.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 mei 2021 via een videoverbinding (Skype). [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn vrouw [de persoon] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat het Uwv hangende het beroep het bestreden besluit II heeft genomen. Met dit besluit is een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van [eiser] mede betrekking op dit besluit.
2. Per 9 augustus 2011 is aan [eiser] een toeslag op zijn WAO-uitkering toegekend. Met deze toeslag wordt het inkomen van [eiser] aangevuld tot het wettelijk sociaal minimum. Per brief van 3 oktober 2011 heeft [eiser] aangegeven dat hij naar de Verenigde Staten wil gaan emigreren en daar wil gaan trouwen. In een brief van 14 oktober 2011 heeft het Uwv aangegeven dat de uitkering van [eiser] niet verandert. In de brief van 30 januari 2012 heeft het Uwv gevraagd om informatie over het inkomen van [eiser] en zijn echtgenote middels een formulier. [eiser] heeft op dit formulier geen inkomsten ingevuld. Op 1 november 2018 is een medewerker van het Uwv op huisbezoek geweest. Uit het rapport van deze medewerker volgt dat de echtgenote van [eiser] werkt.
3. Met het primaire besluit I heeft het Uwv € 61.253,91 van [eiser] teruggevorderd over de periode 28 februari 2012 tot en met 1 december 2018 omdat de echtgenote van [eiser] sinds 28 februari 2012 inkomen heeft. Dit bedrag bestaat uit te veel uitgekeerde WAO-toeslag.
4. [eiser] heeft op 14 december 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I. Per brief van 4 januari 2019 heeft het Uwv aangegeven dat zij deze brief hebben ontvangen, deze hebben aangemerkt als beroepschrift en deze hebben doorgestuurd naar de rechtbank. [eiser] heeft dit beroep ingetrokken.
5. Vervolgens heeft het Uwv met het primaire besluit II besloten dat [eiser] over de periode van 28 februari 2012 tot en met 1 december 2018 een bedrag van € 65.718,80 terug moet betalen. [eiser] is hiertegen in bezwaar gegaan.
6. Met het bestreden besluit I heeft het Uwv het primaire besluit I en II niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv heeft [eiser] pas op 17 februari 2020 bezwaar gemaakt waardoor [eiser] te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit I. Omdat het primaire besluit II niet gericht is op een ander rechtsgevolg dan reeds met het primaire besluit I was beoogd, is dit volgens het Uwv geen besluit.
7. Met het bestreden besluit II heeft het Uwv de beslissing op bezwaar gewijzigd. Het Uwv verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit I ontvankelijk omdat is gebleken dat [eiser] op 14 december 2018 bezwaar heeft gemaakt. Het Uwv heeft met het bestreden besluit II het bezwaar tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het primaire besluit II is gegrond verklaard. Het Uwv heeft toegelicht dat het primaire besluit II ten onrechte is genomen en dat zij dit besluit intrekken.
8. Omdat het primaire besluit II door het Uwv is ingetrokken, heeft [eiser] geen belang meer bij de behandeling van zijn beroep in dit kader. [eiser] is dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit II. De rechtbank zal nog oordelen of het bestreden besluit II stand kan houden voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit I. De rechtbank zal wel bepalen dat het Uwv het griffierecht van [eiser] vergoedt omdat hij in beroep van standpunt is gewijzigd.
Tijdigheid beroep
9. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
10. De datum van het bestreden besluit I is 29 april 2020. [eiser] heeft op 22 juni 2020 beroep ingesteld. Dit is dus niet binnen zes weken. In het beroepschrift heeft [eiser] toegelicht dat hij te laat beroep heeft ingesteld omdat hij het bestreden besluit I pas op
22 juni 2020 ontving. Hij heeft daarna meteen digitaal beroep ingesteld.
11. Volgens vaste rechtspraak geldt het volgende. Als de verzenddatum van een niet aangetekend verzonden besluit wordt betwist, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat dit besluit daadwerkelijk ter post is aangeboden. Hiervoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Het Uwv heeft per brief van 7 juli 2020 aangegeven dat hij geen verzendadministratie kan overleggen. Het Uwv heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit I daadwerkelijk op 29 april 2020 is verzonden. Hierdoor kan niet met zekerheid worden vastgesteld op welke datum de beroepstermijn is gaan lopen. Omdat deze onzekerheid niet ten nadele van [eiser] mag uitwerken moet een niet-ontvankelijkheidverklaring op deze grond achterwege blijven.
Terugvordering
12. Niet in geschil is dat de echtgenote van [eiser] inkomsten uit loon heeft gehad bij verschillende werkgevers. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het Uwv het recht op toeslag over de periode 28 februari 2012 tot en met 1 december 2018 mocht terugvorderen.
13. [eiser] stelt dat hij het Uwv wel heeft ingelicht over de veranderingen in zijn persoonlijke leefsituatie. Hij heeft dit doorgegeven in april 2012. Volgens [eiser] ligt het aan de fouten die het Uwv heeft gemaakt dat het Uwv niet op de hoogte is van het inkomen van zijn echtgenote. Het Uwv heeft deze gegevens niet goed verwerkt. [eiser] heeft wel willen doorgeven dat zijn echtgenote een nieuw inkomen bij een andere werkgever kreeg maar hij kon dit niet digitaal invullen omdat hij dan het burgerservicenummer van zijn echtgenote moest invullen en zij dit niet heeft.
14. [eiser] is naar aanleiding van de vragen in zijn brief van 9 augustus 2011 omtrent de emigratie gebeld door het Uwv. Uit een telefoonnotitie van 13 oktober 2011 blijkt dat door het Uwv is uitgelegd dat [eiser] zijn WAO-uitkering en toeslag ook in de Verenigde Staten kan ontvangen, maar dat hij het wel moet doorgeven wanneer hij getrouwd is en of zijn partner inkomen heeft. Ook is een brief over de verhuizing naar [eiser] verstuurd door het Uwv. Hier staat ook in dat hij een verandering in zijn inkomen moet doorgeven. [eiser] heeft op
2 februari 2012 een formulier over zijn inkomsten verstuurd maar niets ingevuld onder het kopje ‘inkomsten’. Hij heeft slechts een datum en handtekening op dit formulier genoteerd. Op 21 mei 2012 heeft [eiser] verder een wijzigingsformulier ingevuld. Hierop heeft hij aangegeven dat hij getrouwd is en is bij het inkomen van zijn partner een vraagteken ingevuld. Per brief van 9 augustus 2013 is aan [eiser] uitgelegd dat hij een toeslag ontvangt en dat deze inkomensafhankelijk is. Omdat [eiser] op het wijzigingsformulier heeft aangegeven dat hij is getrouwd, is met deze brief aan [eiser] verzocht om het inkomen van zijn partner door te geven. [eiser] heeft hier niet op gereageerd. Per 23 juli 2015 heeft [eiser] wel een adreswijziging doorgegeven. Op de formulieren ‘verklaring van in leven zijn’ van
18 november 2015 en 1 september 2017 is door [eiser] aangegeven dat er geen wijzigingen in zijn situatie zijn.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht het bedrag van € 61.253,91 teruggevorderd. Vaststaat dat [eiser] het inkomen van zijn echtgenote niet heeft doorgegeven. Dit heeft [eiser] op de zitting bevestigd. Volgens de rechtbank had het voor [eiser] wel redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij het inkomen van zijn echtgenote moest doorgeven. Uit de gedingstukken volgt namelijk dat [eiser] meerdere keren de gelegenheid heeft gekregen om op de door het Uwv opgestuurde formulieren het inkomen van zijn echtgenote door te geven. Dat [eiser] naar eigen zeggen via de website van het Uwv alleen een wijziging in het inkomen van zijn echtgenote in kon vullen als zijn echtgenote een burgerservicenummer had, maakt dit oordeel niet anders. [eiser] had desnoods contact kunnen opnemen met het Uwv om het inkomen van zijn echtgenote door te geven. De rechtbank merkt verder op dat het voor de terugvordering niet uitmaakt of iemand opzettelijk gegevens niet heeft doorgegeven. Het Uwv is namelijk wettelijk gehouden om het te veel ontvangen bedrag terug te vorderen.
16. Dit betekent dat het beroep van [eiser] , voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit I, ongegrond is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het betrekking heeft op het primaire besluit I;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het primaire besluit II;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiser] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.