ECLI:NL:RBAMS:2021:4171

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
13/260860-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van jeugddetentie en voorwaardelijke werkstraf na explosie in school door minderjarige

Op 12 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die betrokken was bij drie strafbare feiten. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing in een school in Amsterdam op 15 oktober 2019, waarbij zwaar vuurwerk werd gebruikt. In zaak B ging het om winkeldiefstal van een blikje frisdrank bij Albert Heijn op 15 september 2020, en in zaak C om joyriding met een scooter op 27 februari 2021. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten, vooral die in zaak A, de oplegging van jeugddetentie rechtvaardigde, maar concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door persoonlijke problematiek, waaronder ADHD en een onveilige hechting. De rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur op, met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat als de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie van 40 dagen zal worden toegepast. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming Regio Amsterdam, die pleitten voor een behandeling in het civiele kader. De rechtbank benadrukte het gevaar van de ontploffing en de impact op de schoolgemeenschap, maar erkende ook dat de verdachte onder druk was gezet door oudere jongens. De uitspraak is een combinatie van straf en behandeling, gericht op de rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13/260860-19 (A), 13/248854-20 (B), 13/078665-21 (C).
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Promis vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 29 juli 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mw. [medewerker RvK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [medewerker JBRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
in zaak A:
hij op of omstreeks 15 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in een trappenhuis (grenzend aan de openbare weg) van het [school] Amsterdam (gelegen aan de [adres 2] ) opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aangestoken explosief (samengesteld zwaar vuurwerk), in elk geval zwaar (professioneel) vuurwerk, in voornoemd trappenhuis van het [school] Amsterdam gelegd en/of gegooid, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
in zaak B:
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een blikje frisdrank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (vestiging [adres 3] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
in zaak C:
hij te Amsterdam op of omstreeks 27 februari 2021 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (scooter), toebehorende aan het bedrijf [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de Nieuwezijds Voorburgwal, in elk geval op een weg;
(art 11 Wegenverkeerswet 1994).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het in zaak A ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte in zaak A ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat het in zaak A ten laste gelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en op de door haar aangevoerde gronden van oordeel dat het aan verdachte in zaak A ten laste gelegde kan worden bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van het feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het in zaak A ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2021;
  • het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019217352-2 van 15 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 22-24, inhoudende de verklaring van [aangever 1] ;
  • het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2019217352-3 van 21 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , inhoudende de verklaring van [aangever 1] ;
  • het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [adres 2] Amsterdam met nummer PL1300-2019217352-59 van 1 december 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pag. 110-112.

5.Beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte in zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat het in zaak B ten laste gelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en op de door haar aangevoerde gronden van oordeel dat het aan verdachte in zaak B ten laste gelegde kan worden bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van het feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2021;
  • het geschrift, zijnde een aangifteformulier winkeldiefstal bij de onderneming Albert Heijn, gevestigd [adres 3] te Amsterdam van 15 september 2020, met nummer 2020195489, doorgenummerde pag. 3-4, inhoudende de verklaring van [aangever 2] .

6.Beoordeling van het in zaak C ten laste gelegde

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – in haar schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het aan verdachte in zaak C ten laste gelegde kan worden bewezen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich wat het in zaak C ten laste gelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en op de door haar aangevoerde gronden van oordeel dat het aan verdachte in zaak C ten laste gelegde kan worden bewezen.
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van de hieronder vermelde processen-verbaal, evenals de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij daarbij het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van het feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het in zaak C ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 juli 2021;
  • het proces-verbaal aanhouding verdachte met nummer PL1300-2021042599-2 van 27 februari 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , niet doorgenummerd, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar;
  • het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2021042599-7 van 4 maart 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , niet doorgenummerd, inhoudende de verklaring van [aangever 3] namens [bedrijf]

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3, 5.3 en 6.3 opgesomde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A:
op 15 oktober 2019 te Amsterdam in een trappenhuis van het [school] Amsterdam, gelegen aan de [adres 2] , grenzend aan de openbare weg, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een aangestoken explosief samengesteld zwaar vuurwerk in voornoemd trappenhuis van het [school] Amsterdam gelegd, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
in zaak B:
op 15 september 2020 te Amsterdam een blikje frisdrank, toebehorende aan Albert Heijn, vestiging [adres 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak C:
op 27 februari 2021 te Amsterdam opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, scooter, toebehorende aan het bedrijf [bedrijf] als bestuurder heeft gebruikt op de weg de Nieuwezijds Voorburgwal.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in de zaken A, B en C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad, met daarnaast
een werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen, met aftrek van voorarrest.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair gevraagd aan verdachte een schuldigverklaring zonder straf of maatregel op te leggen, subsidair aan hem hoogstens een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn die niet aan verdachte of de verdediging te wijten is. Het pedagogisch effect van het opleggen van een onvoorwaardelijke straf is vanwege het tijdsverloop niet meer aanwezig. Verdachte heeft daarnaast lang in een schorsing van zijn voorlopige hechtenis met de daarbij horende voorwaarden gelopen, zodat hij wel degelijk al consequenties heeft ervaren van zijn handelen. In het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte weegt daarnaast mee dat volgens de deskundigen het civiele traject voorrang verdient boven strafrechtelijk ingrijpen.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de zaken B en C schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en joyriding. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die winkeliers schade toebrengen. Die schade wordt uiteindelijk op de betalende consument afgewenteld. Verdachte heeft door te gaan joyriden een onaanvaardbaar risico op ongelukken genomen, waarbij anderen gewond hadden kunnen raken. Het is ook daadwerkelijk tot een ongeluk (botsing tegen een paal) gekomen, waarbij de scooter behoorlijk beschadigd is geraakt.
Verdachte heeft, wat zaak A betreft, in zijn school, waar op dat moment mensen aanwezig waren, in een drukke buurt in Amsterdam, zwaar vuurwerk aangestoken dat vervolgens tot ontploffing is gekomen. De schade die dat heeft veroorzaakt is enorm geweest, mensen zijn erg geschrokken en ook angstig geworden. Eerder had in deze school al een soortgelijk incident plaatsgevonden en er werd gevreesd voor meer incidenten. Het afsteken van zwaar en illegaal vuurwerk in de nabijheid van andere mensen is letterlijk levensgevaarlijk. Leerlingen, leerkrachten, voorbijgangers en ook verdachte zelf hadden door het handelen van verdachte zwaargewond kunnen raken of zelfs om het leven kunnen komen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zichzelf en anderen zulk ernstig gevaar heeft laten lopen en dat hij de school zulke enorme schade heeft toegebracht. Het is een heel gelukkige omstandigheid dat er niet daadwerkelijk gewonden of doden zijn gevallen. De rechtbank heeft verdachte er ter terechtzitting nog op gewezen dat er vlak bij de plaats waar het vuurwerk is ontploft, zich een ruimte met daarin een gasmeter bevindt. De gevolgen van ontbranding daarvan waren mogelijk rampzalig geweest. De rechtbank hoopt dat verdachte ervan doordrongen is hoe gevaarlijk het is wat hij heeft gedaan en hoeveel geluk hij en anderen hebben gehad dat er niemand gewond is geraakt.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf rekening mee dat verdachte weliswaar de aansteker van het vuurwerk, maar niet de aanstichter van dit incident en het eerdere incident is geweest. Verdachte is als brugklasser onder druk gezet door andere, oudere jongens, die voor het vuurwerk hebben gezorgd en verdachte ertoe hebben aangezet dit aan te steken. De school heeft zelf ook laten weten dat zij verdachte niet alleen ziet als dader maar ook als slachtoffer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 28 mei 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafadvies van de Raad van 17 juni 2021. De Raad adviseert daarin verdachte een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van werkstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat hij meewerkt en zich conformeert aan behandeling van Pluryn, waar hij in het kader van een jeugdbeschermingsmaatregel is geplaats, en aan het volgen van het schoolrooster en maken van huiswerk. De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de problematiek van verdachte binnen het civiele kader moet worden aangepakt, en dat er zonder meer een verband bestaat tussen die problematiek en de bewezenverklaarde feiten. Onderzocht moet worden of de behandeling bij Pluryn in het civiele kader daarvoor geschikt is, of dat een andere behandeling beter voor verdachte is. In de strafzaken komt onder meer naar voren dat verdachte moeite lijkt te hebben dingen te overzien en de juiste keuzes te maken. Binnen de behandeling van verdachte moet daar aandacht voor zien. Een leerstraf opleggen in de strafzaken zal daarvoor vermoedelijk niet voldoende zijn. De Raad blijft daarom bij het voornoemde strafadvies, met dien verstande dat de bijzondere voorwaarde van behandeling als behandeling bij Pluryn of een andere instantie in her civiele kadermoet worden geformuleerd. De Raad heeft verder nog naar voren gebracht dat het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf mogelijk tot overvraging van verdachte leidt. De focus dient te liggen op zijn behandeling en het daarnaast uitvoeren van een werkstraf is voor verdachte mogelijk niet haalbaar.
In het eerdere uitgebreide advies van de Raad van 23 april 2020 heeft de Raad onder meer het volgende aangegeven.
[verdachte] is door zijn gedragsproblematiek naar het speciaal onderwijs gegaan. [verdachte] voelt zich niet veilig in de klas of op school. Hij geeft aan dat hij enorm wordt uitgedaagd of geïrriteerd. Medio december 2019 is [verdachte] overgeplaatst naar [school] in Hoofddorp. Daar is een deeltijdrooster voor hem gemaakt, omdat gezien werd dat hij een hele dag in de klas niet aankan. In een uitvoerdersoverleg in maart 2020 is naar voren gekomen dat [verdachte] duidelijkheid en structuur nodig heeft en een zo prikkelarm mogelijk dagschema, zodat hij dit kan naleven en een succeservaring kan hebben bij evaluaties. De Waag is bezig met diagnostiek en behandeling. [verdachte] is in het verleden veel gepest door buurtkinderen en groepen jongens uit de buurt. Ook werd hij ingezet voor kattenkwaad. [verdachte] heeft geen aansluiting met klasgenoten. Hij doet iets wonderlijks in contact, kan zich groter voordoen door namen te noemen van jongens met criminele contacten of over vrienden van klasgenoten beginnen en daar negatief over zijn. [verdachte] lijkt antisociaal gedrag te bewonderen en is enorm beïnvloedbaar. Vanuit De Bascule is er bij [verdachte] PDD/NOS en een angststoornis gediagnosticeerd. [verdachte] krijgt Ritalin voor zijn concentratie op school. Het is belangrijk dat duidelijk wordt of er wellicht een hechtingsstoornis ten grondslag ligt aan de gedragsproblematiek van [verdachte] . [verdachte] is zich niet bewust van zijn gedrag. Het lijkt alsof hij op zoek gaat naar spanning en opkijkt naar antisociale jongens. Daarnaast ziet hij niet zijn eigen aandeel wanneer hij in vervelende situaties terecht komt. Het belang van het voorkomen van herhaling is dat [verdachte] situaties gaat herkennen om weerstand te kunnen bieden of uit situaties weg te lopen om herhaling te voorkomen. Het lijkt erop dat [verdachte] geen vaardigheden heeft om moeilijke situaties beheersbaar te maken of zich bewust te zijn van de keuzes die hij maakt. Wanneer sprake is van maatwerk, is het mogelijk dat [verdachte] kan profiteren van een aanpak gericht op gedragsverandering. De Raad ziet risico’s op basis van zijn concentratieproblemen, waar [verdachte] medicatie voor slikt. [verdachte] heeft een korte spanningsboog en mogelijk door trauma en/of hechtingsproblematiek psychische stoornissen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de tussentijdse evaluatie van JBRA van 3 mei 2021. JBRA geeft daarin onder meer het volgende aan.
[verdachte] is per september 2020 geplaatst bij Pluryn nadat hij in september in aanraking kwam met politie. Gezien er reeds problemen waren in de ouder-kind interactie en Jeugdbescherming reeds een verzoek tot onderzoek en uithuisplaatsing had ingediend, is hij ter behandeling geplaatst bij Pluryn.
Pluryn heeft aangegeven een periode van ongeveer 9 maanden nodig te hebben om een
eventuele gedragsverandering te kunnen realiseren. De prognose is echter niet gehaald, dit
omdat [verdachte] zich onvoldoende openstelde voor de behandeling en er in eerste instantie
is ingezet op het stabiliseren van zijn gedrag om vervolgens diagnostiek in te zetten. Echter laat het gezinstempo iets anders zien. [verdachte] heeft duidelijkheid en structuur nodig omdat hij een jongen is die de randjes zal gaan opzoeken. Jeugdbescherming en Pluryn hebben in april de behandellijn geëvalueerd en geconcludeerd dat [verdachte] onvoldoende lijkt te profiteren van de huidige behandellijn. Op basis hiervan is een perspectief plan voor de komende 6 maanden opgesteld waarin toegewerkt wordt naar een duidelijk woonperspectief van [verdachte] en wat hij hierin nodig heeft t.w.:
1. PO [verdachte] is sinds kort gestart naast PMT.
2. Behandeling [verdachte] en moeder op elkaar afstemmen m.b.t. therapeuten moeder als [verdachte] .
3. Systeemtherapeut probeert balans te creëren in de ouder-kind interactie rekening houdend met overvraging [verdachte] als moeder. Tempo is hierin belangrijke variabele.
4. Pluryn maakt kritische overweging iz woonperspectief [verdachte] , belangrijk is dat [verdachte]
zich op een gezonde manier kan ontwikkelen.
JBRA heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij het strafadvies van de Raad. Verdachte heeft moeite met impulsbeheersing. Zijn behandeling bij Pluryn stagneert al enige tijd. Er is een persoonlijkheidsonderzoek ingezet in het civiele kader en ook moet binnen het civiele kader worden onderzocht of een andere woonplek misschien passender is voor verdachte. Op dit moment zit er te weinig vooruitgang in de behandeling van verdachte bij Pluryn. Uit het persoonlijkheidsonderzoek is gebleken dat verdachte op een laaggemiddeld tot gemiddeld intelligentieniveau functioneert. Hij heeft moeite met het overzien en plannen van zaken. Zijn gedrag kenmerkt zich als impulsief en door een gebrek aan inhibitie. Bij verdachte is daarnaast sprake van ADHD en een onveilige hechting. Op de groep gaat het niet altijd goed en is sprake van incidenten.
De rechtbank overweegt dat de ernst van – met name – het in zaak A bewezen verklaarde in beginsel, ook al was hij ten tijde van het plegen van dit feit pas 13 jaar oud, de oplegging van jeugddetentie rechtvaardigt. De rechtbank komt alles afwegend echter niet tot de oplegging daarvan aan verdachte. Daarbij is ten eerste van belang dat uit de adviezen van de Raad en JBRA kan worden afgeleid dat bij verdachte sprake is van persoonlijke problematiek, waaronder een laaggemiddelde tot gemiddelde intelligentie, ADHD en onveilige hechting. Verdachte heeft overduidelijk moeite met het overzien van situaties en het maken van de juiste keuzes. Uit de stukken en de verklaringen die zijn afgelegd, blijkt daarnaast dat verdachte zeer beïnvloedbaar is en dat hij in zaak A ook daadwerkelijk tot het feit is aangezet door andere, oudere jongens. De persoonlijke problematiek van verdachte, zoals die naar voren is gekomen uit de hiervoor genoemde rapportages en de behandeling ter terechtzitting en waarvan ook ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten sprake was, leidt de rechtbank tot de conclusie dat de bewezen verklaarde feiten hem in verminderde mate moeten worden toegerekend.
Ten slotte houdt de rechtbank er rekening mee dat het in zaak A bewezen verklaarde feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld dateert van oktober 2019 en dat de zogenaamde redelijke termijn – waarbinnen de strafzaak in zaak A tegen verdachte had moeten worden behandeld – zonder dat daarvoor een goede reden is aan te wijzen is overschreden. Het in het jeugdstrafrecht geldende uitgangspunt dat een straf als lik op stuk moet worden toegepast, gaat mede daarom ook niet meer op. Van het nu nog verrichten van een onvoorwaardelijke werkstraf voor dit feit of voor de andere bewezen verklaarde feiten (die dateren van september 2020 en februari 2021) valt geen pedagogisch effect voor verdachte meer te verwachten. De rechtbank neemt in haar overwegingen mee dat de voorlopige hechtenis van veroordeelde in zaak A onder voorwaarden is geschorst in november 2019 en dat veroordeelde zich sindsdien aan deze voorwaarden heeft moeten houden. In die zin heeft hij al de gevolgen van zijn handelen in zaak A gevoeld. Het nu nog opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf zal daar naar verwachting weinig tot niets aan toevoegen. Daar komt nog bij dat het maar de vraag is in hoeverre een werkstraf voor verdachte uitvoerbaar is, vanwege zijn persoonlijke problematiek en de behandeling die hij in het civiele kader ondergaat en verder zal moeten ondergaan.
Alles afwegend, acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A:
opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
in zaak B:
diefstal;
in zaak C:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Beveelt dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzijlater anders wordt gelast.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren
onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meewerkt aan behandeling door Pluryn of een andere instantie, te bepalen door Jeugdbescheming Regio Amsterdam in het civiele kader;
  • zonder ongeoorloofd te verzuimen naar school gaat volgens het rooster, waaronder ook begrepen online onderwijs en daarnaast zijn huiswerk maakt.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.M. Marseille en V. Zuiderbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 augustus 2021.