In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over een loonsanctie. De werkgever had een werkneemster in dienst die zich op 16 oktober 2017 ziekmeldde. Na een periode van ziekte werd het tweede spoortraject opgestart, maar dit werd stopgezet op advies van de bedrijfsarts. De werkgever ontving op 30 oktober 2019 een besluit van verweerder waarin werd medegedeeld dat zij niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, wat leidde tot een loonsanctie. Verweerder handhaafde deze sanctie in een later besluit, waarop de werkgever beroep instelde.
De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voorafgaand aan het primaire besluit de verzekeringsarts had moeten inschakelen. Dit was niet gebeurd, wat de rechtbank als onzorgvuldig beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de bedrijfsarts niet zorgvuldig had gehandeld door aan te nemen dat de werkneemster langdurig niet belastbaar was zonder haar te hebben gezien. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de werkgever.
De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts in het re-integratietraject en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met medische informatie van werknemers.