ECLI:NL:RBAMS:2021:4156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4497
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens stopzetten van het tweede spoor door de bedrijfsarts en de rol van de verzekeringsarts in het re-integratietraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over een loonsanctie. De werkgever had een werkneemster in dienst die zich op 16 oktober 2017 ziekmeldde. Na een periode van ziekte werd het tweede spoortraject opgestart, maar dit werd stopgezet op advies van de bedrijfsarts. De werkgever ontving op 30 oktober 2019 een besluit van verweerder waarin werd medegedeeld dat zij niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, wat leidde tot een loonsanctie. Verweerder handhaafde deze sanctie in een later besluit, waarop de werkgever beroep instelde.

De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voorafgaand aan het primaire besluit de verzekeringsarts had moeten inschakelen. Dit was niet gebeurd, wat de rechtbank als onzorgvuldig beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de bedrijfsarts niet zorgvuldig had gehandeld door aan te nemen dat de werkneemster langdurig niet belastbaar was zonder haar te hebben gezien. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de werkgever.

De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts in het re-integratietraject en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met medische informatie van werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/4497

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. Blokziel),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werkneemster], te Haarlem (hierna: werkneemster).

Procesverloop

Met een besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en dat zij het loon van haar werkneemster tot 20 november 2020 moet doorbetalen.
Met een besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Werkneemster is niet verschenen.

Overwegingen

Geen toestemming voor het delen van medische gegevens
1. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om haar medische informatie te delen met eiseres (haar werkgever). De rechtbank heeft om die reden besloten, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat de kennisneming van medische stukken in deze zaak is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel die daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank zal daarom in deze uitspraak geen medische informatie vermelden, maar alleen in algemene termen de medische situatie beschrijven.
Waar deze zaak over gaat
2. Werkneemster was werkzaam als casino medewerkster bij eiseres. Zij heeft zich op 16 oktober 2017 ziekgemeld. Omdat er geen zicht meer bestond op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie is het tweede-spoortraject opgestart.
3. De werkneemster heeft op 5 september 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd. In dit kader heeft het Uwv onderzoek laten verrichten door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De bevindingen van de arbeidsdeskundige zijn neergelegd in de rapportage van 29 oktober 2019. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport opgemerkt dat het tweede spoor van de re-integratie niet is ingezet op advies van de bedrijfsarts. De behandeling van de aanvraag om een WIA-uitkering is door verweerder opgeschort. Verweerder heeft eiseres opgedragen de uitkering op grond van de Ziektewet van werkneemster 52 weken langer uit te betalen. Die verlenging - kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken en op de grond dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de loonsanctie gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2020 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
19 mei 2020 ten grondslag gelegd. Volgens verweerder heeft de bedrijfsarts onterecht aangenomen dat werkneemster langdurig niet belastbaar was. Eiseres heeft het tweede-spoortraject in oktober 2019 dus ten onrechte niet voortgezet.
5. Volgens eiseres is het onredelijk dat verweerder de bedrijfsarts niet volgt. Op deze manier kan een verschil in inzicht tussen de bedrijfsarts en verweerder dus leiden tot een loonsanctie. Dit is helemaal onredelijk omdat eiseres zelf de medische gegevens van de werkneemster niet kan bekijken. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende rekening houdt met de bijgestelde probleemanalyse en het re-integratieadvies van de bedrijfsarts. Volgens eiseres was de inzet van het tweede-spoortraject niet mogelijk gezien de situatie van de werkneemster. De werkneemster heeft dit traject ook gefrustreerd zoals blijkt uit mailcontact. Dat eiseres de WIA-aanvraag te laat heeft ingediend is ook te wijten aan de werkneemster.
Het oordeel van de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de bedrijfsarts niet zorgvuldig geweest. Werkneemster is op een afspraak met de bedrijfsarts niet verschenen. Uit een rapport van de bedrijfsarts van 17 september 2019 volgt dat hij er vanuit is gegaan dat de werkneemster wegens haar ziekte niet op deze afspraak is verschenen. De bedrijfsarts heeft toen een periode van zes tot acht weken van geen benutbare mogelijkheden aangenomen en het tweede-spoortraject gepauzeerd. De werkneemster heeft echter in een e-mail van 17 september 2019 aangegeven dat zij die dag niet op de afspraak kon komen omdat de treinen niet reden. Dat de werkneemster niet op de afspraak is verschenen wegens ziekte volgt dus niet uit deze e-mail. Daarbij heeft de werkneemster in de e-mail ook aangegeven dat zij een nieuwe afspraak wilde maken. Vervolgens is er geen nieuwe afspraak met werkneemster gemaakt.
7. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2020 volgt dat de verzekeringsarts ook een periode van geen benutbare mogelijkheden aanneemt in september 2019. Volgens deze verzekeringsarts heeft de bedrijfsarts te snel aangenomen dat er een periode van geen benutbare mogelijkheden bestond. De bedrijfsarts had werkneemster namelijk niet gezien en had ook geen informatie van derden. Op 3 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts de werkneemster gezien. Volgens de verzekeringsarts was de werkneemster toen belastbaar voor 24 uur per week. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is terecht aangegeven dat werkneemster in ieder geval per 1 oktober 2019 weer belastbaar was.
8. De bedrijfsarts en de verzekeringsarts hebben vastgesteld dat werkneemster in de maand september 2019 geen benutbare mogelijkheden had. Over de lengte van de periode waarin de werkneemster geen benutbare mogelijkheden had verschillen de bedrijfsarts en de verzekeringsarts met elkaar. De bedrijfsarts heeft in zijn rapport van 17 september 2019 aangegeven dat werkneemster voor een periode van zes tot acht weken geen benutbare mogelijkheden heeft en dat voor die periode het tweede-spoortraject moet worden gepauzeerd. Naar het oordeel van de verzekeringsarts was de werkneemster per 1 oktober 2019 weer belastbaar voor 24 uur per week.
9. Uit de hoofdstuk 10 van de ‘Werkwijzer Poortwachter’ volgt dat indien de bedrijfsarts uitgaat van een periode van geen benutbare mogelijkheden van de werkneemster, de arbeidsdeskundige de verzekeringsarts dient in te schakelen. Dat is voorafgaande aan het primaire besluit ten onrechte niet gedaan. Dat is onzorgvuldig, omdat daarmee ook de kans is ontnomen voor de verzekeringsarts en de bedrijfsarts om samen naar de zaak te kijken en om eventueel de beoordelingen bij te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit tot een loonsanctie daarom onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank herroept het primaire besluit en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat herstel niet meer mogelijk is aangezien deze situatie ruim anderhalf jaar geleden speelde.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,- (voor bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 534,-; voor beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.