ECLI:NL:RBAMS:2021:4137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
13/751558-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf opgelegd in Polen

Op 5 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering, ingediend door de officier van justitie, behandeld tijdens een openbare zitting op 22 juli 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1969 in Polen, was gedetineerd in Nederland en heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zamościu II Wydział Karny op 27 januari 2021 en betreft een vrijheidsstraf van acht maanden, waarvan nog zeven maanden en 29 dagen moesten worden uitgezeten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot de veroordeling in Polen, maar heeft geoordeeld dat dit geen belemmering vormt voor de overlevering. De rechtbank heeft de zorgen van de verdediging over de Poolse rechtsstaat erkend, maar concludeerde dat er geen verband was tussen deze zorgen en de zaak van de opgeëiste persoon, aangezien de vrijheidsstraf al was opgelegd voor de zorgelijke ontwikkelingen in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringswet heeft toegepast. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751558-21
RK nummer: 21/2992
Datum uitspraak: 5 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2021 door de
Sąd Okręgowy w Zamościu II Wydział Karny ( District Court of Zamość Second Penal Division), Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1969,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
legal valid sentence of the Regional Court of Krasnystaw of 23 January 2017, which became legally valid on 31 January 2017(II K 474/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zeven maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, gelet op het volgende.
In het EAB is het volgende te lezen. De opgeëiste persoon is tijdens zijn verhoor op 13 oktober 2016 er op gewezen dat hij adreswijzigingen moest doorgeven en dat zijn afwezigheid bij het proces niet aan een voortzetting daarvan in de weg zou staan. Op 14 november 2016, 2 december 2016 en 22 december 2016 zijn er vervolgens dagvaardingen naar het adres van de opgeëiste persoon gestuurd, welke niet tijdig zijn opgehaald, waarna de dagvaardingen zijn geretourneerd aan de rechtbank.
De opgeëiste persoon heeft tijdens de voorgeleiding bij de officier van justitie verklaard dat hij na het incident – en nadat hij een borgsom had betaald om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld – naar Nederland is vertrokken, zonder dit door te geven aan de Poolse autoriteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou opleveren, omdat hij klaarblijkelijk op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
bedreiging met zware mishandeling.

6.Artikel 11 OLW

De advocaat heeft zijn zorgen geuit over de ontwikkelingen ten aanzien van de Poolse rechtsstaat, waarbij hij in het bijzonder heeft gewezen op de spanningen die er momenteel zijn tussen de Poolse autoriteiten en het Hof van Justitie van de Europese Unie. Dit is volgens hem mogelijk ook van belang voor de opgeëiste persoon, nu hij weliswaar al is gestraft, maar Poolse magistraten mogelijk nog een beslissing moeten nemen over zijn voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling.
De rechtbank onderstreept de zorgen van de advocaat en merkt op dat zij in eerdere uitspraken ook heeft geoordeeld dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen en van structurele en/of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van Polen betreft. De rechtbank constateert echter ook dat dit overleveringsverzoek ziet op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die al is opgelegd bij een vonnis van 23 januari 2017, terwijl niet is gebleken van een verband tussen dit vonnis en de naderhand opgetreden zorgelijke ontwikkeling in Polen. In deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat een schending van de aan de opgeëiste persoon toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 11 OLW, zich heeft voorgedaan. Met de enkele gestelde mogelijkheid dat een Poolse rechter na de overlevering een beslissing zal nemen over de voorwaardelijke of vervroegde invrijheidstelling kan de rechtbank geen rekening houden.
De rechtbank is dus van oordeel dat artikel 11 OLW niet in de weg staat aan het toestaan van de overlevering.
Verder merkt de rechtbank het volgende op.
The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam 1] and [naam 2] v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
Gelet op de aanleiding voor de te stellen prejudiciële vragen, is de rechtbank van oordeel dat de antwoorden daarvan slechts relevant zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 24 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. De rechtbank zal dan ook niet het onderzoek aanhouden om de beantwoording van de genoemde prejudiciële vragen af te wachten.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267 en 285 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Zamościu II Wydział Karny ( District Court of Zamość Second Penal Division), Polen.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.De rechtbank begrijpt: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.