ECLI:NL:RBAMS:2021:4136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
13/751798-20 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse verdachte

Op 5 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Koszalin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten volgens Pools recht. De rechtbank heeft het onderzoek heropend omdat prejudiciële vragen van het Ierse Supreme Court in andere zaken relevant zijn voor de beoordeling van deze zaak. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en is behandeld op openbare zittingen in juni en juli 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, evenals de strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, waaronder de garantie dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst en de beslistermijn verlengd, met de verplichting om de opgeëiste persoon en een tolk op te roepen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751798-20 (EAB II)
RK nummer: 20/4643
Datum uitspraak: 5 augustus 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juli 2020 door
the District Court in Koszalin, II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Polen),
wonende op het adres [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. L.R. Waaijer, waarnemend voor mr. S. van der Eijk, beiden advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor bepaalde tijd om de opgeëiste persoon de gelegenheid te bieden alsnog de ontbrekende stukken over het jaar 2016 in te dienen ter onderbouwing van zijn beroep op gelijkstelling.
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling op de openbare zitting van 22 juli 2021 hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing op 25 juni 2021 bevond. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn gemachtigd advocaat, mr. S. van der Eijk, advocaat te ’s-Gravenhage heeft namens hem het woord gevoerd.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel in de zaak II K 29/11 (Ds. 1387/10), uitgevaardigd door
the Local Court in Walczop 26 januari 2011.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon kan op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hieromtrent in de zaak met parketnummer 13/751031-20 (EAB I) heeft overwogen over het duurzaam verblijfsrecht als Unieburger van de opgeëiste persoon. Tevens heeft de rechtbank vastgesteld dat hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen en dat uit de brief van de IND van 22 juni 2021 volgt dat ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
The Judge of the District Court in Koszalinheeft op 22 juli 2021 de volgende garantie gegeven:
I would like to inform You again that it is possible to transfer a finally imposed Prison sentence against [opgeëiste persoon] for execution in the Netherlands, if the Dutch authorities transfer [opgeëiste persoon] under such a condition – i.e. the condition of execution of this sentence in the Netherlands.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW

The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
[naam 1] and [naam 2] v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op deze nog te stellen prejudiciële vragen ook in de onderhavige zaak relevant zijn. De rechtbank zal daarom het onderzoek ter zitting heropenen en voor onbepaalde tijd aanhouden.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat artikel 22, vijfde lid, OLW voorschrijft dat de beslistermijn telkens met maximaal 30 dagen kan worden verlengd. De zaak zal dus voor het verstrijken van deze 30 dagen wederom op zitting dan wel op raadkamer worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de hierna te noemen termijn op zitting dan wel in raadkamer moet worden aangebracht;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de beslistermijn met 30 dagen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn advocaat;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.De rechtbank begrijpt: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.