ECLI:NL:RBAMS:2021:4114

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
20/5669
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering Wajong-uitkering wegens schending inlichtingenplicht zonder toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in België, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser ontving sinds 19 januari 2001 een Wajong-uitkering, die per 1 januari 2002 werd stopgezet omdat hij in het buitenland woonde. Na zijn terugkeer naar Nederland in 2005, ontving hij opnieuw een Wajong-uitkering. Echter, na een anonieme melding over mogelijke uitkeringsfraude, heeft het UWV een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat de eiser in de periode van 1 november 2006 tot en met 31 augustus 2019 grotendeels in België woonde, terwijl hij in Nederland ingeschreven stond.

Het UWV heeft daarop de Wajong-uitkering van de eiser per 1 november 2006 beëindigd en een bedrag van € 181.563,16 aan ten onrechte ontvangen uitkering teruggevorderd. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij lijdt aan een chronische schizofrene psychose en dat zijn verhuizing naar België noodzakelijk was voor de zorg van zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de uitkering had beëindigd, omdat de eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende redenen waren om de hardheidsclausule toe te passen, en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat het aan het UWV was om aannemelijk te maken dat de eiser buiten Nederland woonde en dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zijn verhuizing aan het UWV te melden. De rechtbank wees erop dat de eiser en zijn echtgenote actief informatie over adreswijzigingen hadden verstrekt, wat in strijd was met zijn bewering dat hij niet in staat was om te communiceren over zijn verblijfplaats. De uitspraak werd gedaan door mr. R. Hirzalla, in aanwezigheid van griffier mr. L.N. Linzey.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (België), eiser

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de Wajong [1] -uitkering van eiser per 1 november 2006 beëindigd.
Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder het door eiser tussen de periode van 1 november 2006 tot en met 31 augustus 2019 ontvangen bedrag aan Wajong-uitkering teruggevorderd.
Bij besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen [naam 1] , echtgenote van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de procedure is voorafgegaan
1. Eiser ontving sinds 19 januari 2001 een Wajong-uitkering. Deze uitkering stopte per 1 januari 2002 omdat eiser in het buitenland was gaan wonen.
2. Met een brief van 27 september 2005 heeft eiser verweerder laten weten dat hij per 6 oktober 2005 samen met zijn gezin naar Nederland terugverhuist.
3. Op 3 november 2005 heeft eiser opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd.
4. Met het besluit van 10 april 2006 heeft verweerder eiser vanaf 1 november 2005 weer een Wajong-uitkering toegekend. Eiser was toen woonachtig aan de [adres 1] in Apeldoorn.
5. Naar aanleiding van een anonieme melding dat eiser al jaren in het buitenland woont, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar mogelijk door eiser gepleegde uitkeringsfraude. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van
20 september 2019. Daarin is onder meer geconcludeerd dat eiser in de periode van
10 oktober 2005 tot en met 1 november 2015 op diverse adressen in Nederland stond ingeschreven terwijl hij in die periode grotendeels niet in Nederland woonde, maar in België.
6. Met de primaire besluiten I en II heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiser vanaf 1 november 2006 ingetrokken en een bedrag van € 181.563,16 bruto aan ten onrechte ontvangen Wajong-uitkering in de periode van 1 november 2006 tot en met 31 augustus 2019 teruggevorderd.
7. De primaire besluiten I en II heeft verweerder met het bestreden besluit gehandhaafd.
Het standpunt van eiser
8. Eiser voert aan dat hij lijdt aan een chronische schizofrene psychose. Hij verhuisde naar België omdat zijn echtgenote voor haar werk daar naartoe moest en hij afhankelijk is van haar zorg. Eiser stelt verder dat de verklaring van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gegrond op informatie uit 2000, 2001 en 2003. Destijds was een verkeerde diagnose gesteld. Verweerder heeft zijn besluit daarom gebaseerd op een verkeerde diagnose. Het had in de lijn der verwachting gelegen dat er recente medische gegevens werden opgevraagd. Tot slot stelt eiser dat zijn behandelend specialist heeft geoordeeld dat eiser wel degelijk is aangewezen op de dagelijkse verzorging door zijn echtgenote.
Juridisch kader
9.1.
Op grond van artikel 3:18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet Wajong, trekt verweerder een besluit tot toekenning van een Wajong-uitkering in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 3:74 van de Wet Wajong ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat. Op grond van het tweede lid kan verweerder geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9.2.
Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt ingevolge artikel 3:19, eerste lid en onder c, van de Wet Wajong, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Op grond van het negende lid, zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, kan verweerder deze bepaling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
9.3.
In artikel 2 van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (het besluit Beleidsregels) is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden.
Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
9.4.
In artikel 3:74 van de Wet Wajong is bepaald dat de jonggehandicapte verplicht is om aan verweerder onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering.
9.5.
Verweerder is op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wet Wajong verplicht om hetgeen als gevolg van het herzieningsbesluit onverschuldigd is betaald, terug te vorderen.
Het oordeel van de rechtbank
10. De rechtbank stelt vast dat het door eiser ingebrachte psychiatrisch verslag van
23 januari 2020 niet ziet op de datum in geding (1 november 2006), zodat dit niet wordt betrokken in de beoordeling die nu voorligt. De medische grondslag van de aan eiser toegekende Wajong-uitkering is leidend. Niet is in geschil dat eiser in of rond oktober 2006 terug naar België is verhuisd.
11. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder terecht de Wajong-uitkering van eiser vanaf 1 november 2006 heeft beëindigd en teruggevorderd, omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Daarbij dient te worden onderzocht of sprake is van dringende redenen of een zwaarwegend belang op basis waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van de terugvordering.
12. Vooropgesteld wordt dat het besluit tot beëindigen van de Wajong-uitkering een voor eiser belastend besluit is. Dit betekent dat het aan verweerder is aannemelijk te maken dat eiser in de periode van 1 november 2006 tot en met 31 augustus 2019 buiten Nederland woonde.
De inlichtingenplicht
13.1.
Op 10 november 2006 heeft eiser verweerder geïnformeerd dat zijn adres vanaf
1 december 2006 is veranderd naar [adres 2] in Maarn. Op 20 maart 2007 heeft eiser aan verweerder doorgegeven dat zijn adres vanaf 20 februari 2007 is gewijzigd naar de [adres 3] te Kampen. In een themaonderzoek heeft verweerder op 19 respectievelijk
26 augustus 2019 en 3 september 2019 gesprekken gevoerd met [schoonzus] (schoonzus van eiser), [zwager van eiser] , [tante van eiser] (tante van eiser),
[naam 2] (man van [tante van eiser] ) en [naam 3] omdat eiser op enig moment op hun woonadres stond ingeschreven. De eerst vier genoemde personen hebben verklaard dat eiser niet op hun adres woont of heeft gewoond. [naam 3] heeft verklaard eiser niet persoonlijk te kennen, maar dat eiser enkele maanden op zijn adres op de [adres 1] in Apeldoorn heeft gewoond. Welke maanden dat precies waren kan [naam 3] zich niet meer herinneren.
13.2.
Op 17 september 2019 heeft eiser in een gesprek met twee themaonderzoekers van verweerder zelf ook verklaard dat hij in oktober van het jaar 2006 naar België is teruggegaan. In dat gesprek heeft eiser ook verklaard nooit in Maarn of Kampen te hebben gewoond. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat de brieven van 10 november 2006 en
20 maart 2007 door zijn echtgenote namens hem zijn opgesteld. Eiser verklaarde ‘met opzet de deur naar Nederland open [te hebben] laten staan, dat mocht het misgaan dat de poort
dan open stond en hij opgenomen kon worden in Nederland.’
13.3.
Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser in de periode van 1 november 2006 tot en met 31 augustus 2019 buiten Nederland woonde. Eiser heeft telkens met behulp van zijn echtgenote een adres in Nederland aan verweerder doorgegeven, zodat hij zijn Wajong-uitkering in Nederland kon behouden. Eiser heeft daarmee de op hem berustende inlichtingenverplichting geschonden. De wet verplicht verweerder om dan te veel betaalde uitkering terug te vorderen. Dat eiser vanwege zijn psychische gezondheid gedwongen was te verhuizen naar België is niet aannemelijk gemaakt.
13.4.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het hem niet te verwijten is dat hij verweerder niet heeft ingelicht over zijn verhuizing naar België, omdat eiser aan een chronische schizofrene psychose lijdt en niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat eiser en zijn echtgenote uit eigen beweging verweerder hebben geïnformeerd over adreswijzigingen, waardoor eiser zijn Wajong-uitkering kon behouden terwijl hij feitelijk en naar eigen verklaring vanaf oktober 2006 in België is gaan wonen. Dit betekent dat niet valt in te zien dat eiser niet in staat zou zijn vanwege zijn geestelijke gezondheid, al dan niet samen met zijn echtgenote, verweerder in te lichten over zijn verhuizing naar België.
13.5.
De stelling dat eisers echtgenote verweerder op hoogte heeft gebracht van zijn tweede verhuizing en dat zij toen heeft vernomen dat eiser met behoud van zijn Wajong-uitkering en postadres in Nederland naar België mocht verhuizen, is niet onderbouwd en acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
De toepassing van de hardheidsclausule
14. Blijkens de wetsgeschiedenis is het exportverbod van Wajong-uitkeringen het uitgangspunt. De hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden, welke door verweerder enerzijds expliciet zijn genoemd in het Besluit Beleidsregels en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De invulling die verweerder in zijn Besluit Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven, wordt niet onjuist of onredelijk geacht.
15. In de toelichting bij het Besluit Beleidsregels is vermeld dat de toepassing van de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden beoordeeld en er ook in andere dan de drie hiervoor in rechtsoverweging 9.3. genoemde situaties grond kan zijn voor die toepassing. In alle gevallen moet beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
16. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van zwaarwegende redenen om de hardheidsclausule toe te passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat sprake is van een serieuze aandoening, maar niet van een verzorgingsbehoeftigheid. Tevens is gebleken dat eiser op lichamelijk gebied gezond is en ADL [2] -zelfstandig is en geen sprake is van een verstandelijke beperking. Niet is gebleken dat eiser (volledig) afhankelijk is of was van een ander, bijvoorbeeld zijn echtgenote. Eiser heeft verder geen nieuwe objectieve informatie overgelegd die tot een andersluidende conclusie leidt. Ook anderszins acht de rechtbank geen zwaarwegende redenen aanwezig om toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 2 van het Besluit.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.N. Linzey, griffier. De uitspraak wordt uitgesproken in het openbaar.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2.Algemeen dagelijkse levensverrichtingen.