ECLI:NL:RBAMS:2021:4093

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
13-003856-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van een rechtspersoon voor onjuiste belastingaangiften en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, hierna aangeduid als [verdachte]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (laten) doen van onjuiste aangiften, waardoor te weinig belasting is geheven, en aan valsheid in geschrift. De feiten vonden plaats in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31 januari 2014. De rechtbank oordeelde dat de rechtspersoon, die inmiddels was ontbonden, geen redelijk strafrechtelijk doel meer diende. De feitelijk leidinggever van de rechtspersoon is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een geldboete van € 100.000 had geëist, afgewezen en geen straf of maatregel opgelegd, omdat de rechtspersoon inmiddels was ontbonden en de feiten als voortgezette handeling werden beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig verklaard, maar geen straf opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het feit dat de redelijke termijn was overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-003856-19 (Promis)
Datum uitspraak: 5 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
voorheen gevestigd op: ’ [vestigingsadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.W. de Neree tot Babberich en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
De strafzaak tegen [verdachte] (hierna: de bv) is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] . De rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
Primair:
als rechtspersoon medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31oktober 2012, terwijl het feit er toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven;
Subsidiair:
medeplegen van valsheid in geschrift, gepleegd als rechtspersoon;
Feit 2:
Primair:
medeplegen van valsheid in geschrift in de periode van 1 januari 2008 tot en met 10 december 2013, gepleegd als rechtspersoon;
Subsidiair:
medeplegen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2014 van het als rechtspersoon niet voldoen aan de verplichtingen ten opzichte van het verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst, geen administratie overeenkomstig de eisen van de belastingwet voeren en boeken/bescheiden/gegevensdrager niet bewaren, terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 4:
Primair:
medeplegen in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2014 van het als rechtspersoon niet of niet tijdig doen van de aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [verdachte] , immers nog niet op 18 februari 2016, terwijl het feit er toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten steeds in de primaire variant wettig en overtuigend bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De vertegenwoordiger van de bv heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangiften omzet belasting zijn ingediend door de boekhouders van verdachte. Verdachte was in de veronderstelling dat de aangiften juist werden gedaan.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 tenlastegelegde bewezen en stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Inleiding
Op 14 juli 2011 is de bv opgericht. [2] De enig aandeelhouder en bestuurder van de bv was [naam B.V.] waarvan [medeverdachte] (verder [medeverdachte] ) enig aandeelhouder en bestuurder was. [3] De bv is op 2 februari 2020 ontbonden.
De bv heeft vergoedingen ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad). Het algemene belastingtarief voor de omzetbelasting voor deze ontvangsten was voor 1 oktober 2012 19 %. Met ingang van 1 oktober 2012 is het belastingtarief vastgesteld op 21 %. [4]
In december 2013 en maart 2014 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek bij [medeverdachte] onderscheidenlijk e bv aangekondigd.
De aanleiding voor het boekenonderzoek door de Belastingdienst waren de spontane mededelingen van de voormalig boekhouder van [medeverdachte] en de bv, [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aan controlerend ambtenaar [naam 2] (hierna: [naam 2] ) van de Belastingdienst/Fiod rond juni 2013. [naam 1] heeft verklaard dat [medeverdachte] onjuiste jaarcijfers zou hebben verstrekt en de ontvangsten van de Raad voor de Rechtsbijstand op de door hem ingediende aangiften omzetbelasting ten onrechte als onbelaste omzet zou hebben vermeld terwijl hierop het omzetbelastingtarief van 19 of 21 % van toepassing is, dan wel helemaal niet vermeld hebben. [5] Naar aanleiding van deze verklaring heeft [naam 2] een ook boekenonderzoek ingesteld bij [medeverdachte] . Tijdens dit onderzoek constateerde [naam 2] dat de uitbetaalde bedragen door de Raad zonder BTW werden aangegeven. [6]
Start onderzoek rechtmatig
De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter zitting bepleit dat het strafrechtelijk onderzoek naar de bv eerder is aangevangen dan zijn verhoor op 27 januari 2016. In 2009 heeft de Belastingdienst al een melding van [naam 1] ontvangen ten aanzien van verdachte en de bv. In 2013 is er vanuit de Belastingdienst een boekenonderzoek bij [medeverdachte] opgestart. Verdachte stelt zich op het standpunt dat bij aanvang van het boekenonderzoek in 2013, ook het strafrechtelijk onderzoek is aangevangen. De vertegenwoordiger van de bv is er vooraf en tijdens het boekenonderzoek niet op gewezen dat hij geen verplichting had mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De verdachte stelt zich op het standpunt dat zijn rechten als verdachte om die reden zijn geschonden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een vormverzuim en het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst op 3 december 2013 de aankondiging van het boekenonderzoek bij [medeverdachte] heeft gedaan. Op 10 december 2013 heeft de eerste controle plaatsgevonden door ambtenaar [naam 2] en een collega. De Belastingdienst heeft op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bevoegdheid om een boekenonderzoek uit te voeren. Nu er sprake was een bestuursrechtelijke controle en geen strafrechtelijke vervolging, hoefde verdachte niet gewezen te worden op het beginsel dat een verdachte niet mag worden verplicht mee te werken aan hetgeen tot zijn veroordeling kan leiden. Uit niets blijkt dat op dat moment al sprake was van een strafrechtelijke verdenking.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van schending van de rechten van de verdachte
Feit 1:
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de bv in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 onjuist aangifte heeft gedaan of heeft laten doen door in deze aangiften de in de ontvangsten van de Raad begrepen omzetbelasting niet aan te geven en af te dragen, welke feiten ertoe strekken dat te weinig belasting wordt geheven.
Het betreft vijf kwartaalaangiftes: het derde en vierde kwartaal van 2011 en het eerste tot en met het derde kwartaal van 2012. In het dossier bevinden zich overzichten van de omzetbelasting van de bv over de jaren 2011 en 2012. [7] Uit de afschriften van de elektronische aangiftes en de verklaring van [naam 3] (hierna: [naam 3] ) blijkt dat hij de vijf aangiftes heeft ingediend. [8] [9] De aangifte van het derde kwartaal van 2011 is ontvangen op 31 oktober 2011 en de aangifte van het derde kwartaal 2012 is ontvangen op 31 oktober 2012. [10]
De Raad heeft in de brief van 26 november 2015 verklaard dat in alle betalingen aan de bv BTW is berekend. [11] Alle van de Raad ontvangen bedragen zijn dus inclusief omzetbelasting. Dit volgt ook uit de diverse Vaststellingen van de Raad voor diverse vergoedingen op naam van de bv die zich in het dossier bevinden. [12] Deze BTW moet voor de omzetbelasting aangegeven worden en aan de Belastingdienst afgedragen worden. De heer [naam 2] van de belastingdienst heeft tijdens zijn boekenonderzoek vastgesteld dat de BTW van de ontvangsten van de Raad niet zijn aangegeven in de aangiftes omzetbelasting. De rechtbank concludeert daarom dat deze aangiftes omzetbelasting onjuist zijn.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [naam 3] vast dat [medeverdachte] onjuiste omzetgegevens van de bv aan [naam 3] heeft verstrekt, op basis waarvan [naam 3] onjuiste aangiftes omzetbelasting heeft gedaan. [13] Dat [medeverdachte] de onjuiste omzetgegevens van de bv aan [naam 3] verstrekte volgt ook uit de e-mail van [medeverdachte] van 31 oktober 2011, waaruit blijkt dat hij de omzetgegevens van het derde kwartaal van 2011 met gesplitste btw-bedragen aan [naam 3] heeft gestuurd. Uit de gegevens uit de bijlage bij deze e-mail volgt dat voor een groot deel van de omzet de BTW op 0% staat. [14]
Opzet
Namens verdachte is ter terechtzitting het verweer gevoerd dat zij geen opzet heeft gehad op het onjuist (laten) indienen van de aangiften omzetbelasting. De vertegenwoordiger van de bv heeft verklaard dat hij wel wist dat er 19/21% BTW bij de ontvangsten van de Raad zat, maar dat hij geen controle heeft uitgevoerd op de ingediende aangiften en er pas later is achter gekomen dat de aangiften onjuist waren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte als enig bestuurder verantwoordelijk was voor het indienen van de aangiften omzetbelasting. Daar komt bij dat beide boekhouders [naam 1] en [naam 3] hebben verklaard dat zij de aangiftes omzetbelasting hebben gedaan op basis van overzichten die verdachte aan hen verstrekte. [15] De rechtbank vindt de verklaring van [medeverdachte] dat hij er pas later achter kwam dat de aangiften onjuist waren bovendien ongeloofwaardig, omdat uit het dossier is gebleken dat hij een aantal emails met omzetgegevens aan de boekhouders heeft gestuurd. Zo heeft hij op 21 januari 2011 de omzetgegevens van 2010 naar zijn boekhouder gestuurd. [16] In de bijlage bij die e-mail [17] is te zien dat een bedrag van € 1.288.267,60 belast zou zijn met 0 % BTW.
[medeverdachte] had volledige zeggenschap over het doen en laten van de bv. Zijn opzet zoals hiervoor besproken kan volledig aan de bv worden toegerekend De rechtbank is van oordeel dat de bv door het verstrekken van de omzetgegevens met daarbij het onjuiste tarief van 0% ten aanzien van de ontvangsten van de Raad, opzettelijk onjuiste aangiftes door haar boekhouders heeft laten doen.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Een rechtspersoon kan een strafbaar feit begaan als de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting kan worden toegerekend aan de bv omdat deze gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon gebeurden en ze passen in de normale bedrijfsvoering van de bv. De rechtbank vindt dus bewezen dat de verboden handelingen door de bv zijn gepleegd.
De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen en zal verdachte hier dan ook partieel van vrijspreken.
Feit 2:
Zowel [naam 1] [18] als [naam 3] [19] heeft verklaard dat de aangiften werden gebaseerd op gegevens uit de bedrijfsadministratie van de bv en dat in die administratie de betalingen van de Raad zonder BTW waren opgenomen. Daarmee was die bedrijfsadministratie vals. De administratie is naar zijn aard bestemd om tot bewijs te dienen van wat daar in is opgenomen en bedoeld om als echt en onvervalst te (laten) gebruiken.
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van de periode 1 januari 2008 tot en met 13 juli 2011 omdat de bv pas op 14 juli 2011 is opgericht.
Feit 3:
De rechtbank stelt vast dat de bv in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2014 de aangiften omzetbelasting niet heeft ingediend. Ten aanzien van het 4e kwartaal van 2012 is op het jaaroverzicht te zien dat de gegevens van het 4e kwartaal van 2012 niet zijn ingetoetst. [20] Op het jaaroverzicht van 2013 van de bv is te zien dat de gegevens van het 1e tot en met het 4e kwartaal niet zijn ingetoetst. [21] Dit wordt bevestigd door de ambtsedige verklaring van de Belastingdienst van 18 februari 2016. [22] Naar aanleiding hiervan is een nadeelberekening gemaakt waaruit blijkt dat er een fiscaal nadeel is ontstaan. [23] Uit e-mails van boekhouder [naam 3] blijkt dat hij meermalen – in 2012 en 2013 – om gegevens heeft gevraagd om de aangifte omzetbelasting te kunnen doen. [24] De boekhouder heeft verklaard dat ook de bv geen gegevens aanleverde en hij om die reden geen aangifte kon doen. [25] De bv was verplicht om deze aangiften te doen. Nu deze aangiften niet zijn gedaan is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De rechtbank spreekt de bv vrij van het tenlastegelegde medeplegen nu de bv het tenlastegelegde niet in vereniging met een ander heeft begaan.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Een rechtspersoon kan een strafbaar feit begaan als de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het niet indienen van aangiften omzetbelasting kan worden toegerekend aan de bv omdat deze gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon gebeurden en ze passen in de normale bedrijfsvoering van de bv. De rechtbank vindt daarmee bewezen dat de verboden handelingen opzettelijk door de bv zijn gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3 bewezen dat verdachte
Feit 1:
in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] (fiscaal nummer [nummer] ) betreffende de aangiftevakken 3e kwartaal 2011 en 4e kwartaal 2011 en le kwartaal 2012 en 2e kwartaal 2012 en 3e kwartaal 2012, onjuist heeft laten doen door [naam 3] , in elk geval een ander, immers heeft zij, verdachte telkens opzettelijk in de naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst in Nederland gezonden aangiften voor de omzetbelasting telkens een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend (leveringen/diensten belast met hoog tarief) en een te laag bedrag aan omzetbelasting en een te laag bedrag aan verschuldigde en te betalen omzetbelasting, vermeld, althans door die ander doen of laten opgeven en vermelden, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 2:
in de periode van 14 juli 2011 tot en met 10 december 2013 in Nederland, telkens geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en heeft doen opmaken, hebbende zij, verdachte, toen daar in de bedrijfsadministratie van [verdachte] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- de ontvangsten en de vergoedingen van de Raad voor Rechtsbijstand als belast met (BTW-tarief ) 0% en de omzet voor verrichte diensten en leveringen voor de Raad voor Rechtsbijstand als vrijgestelde omzet en als onbelast voor de omzetbelasting en een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting opgenomen en geboekt en verwerkt of doen opnemen en doen boeken en doen verwerken door een ander zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 3:
in de periode van 1 oktober 2012 en met 31 januari 2014 in Nederland, meermalen, opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [verdachte] (fiscaal nummer [nummer] ), betreffende de
aangifte(tijdvak) 4e kwartaal 2012 en
aangifte(tijdvak) 1e kwartaal 2013 en
aangifte(tijdvak) 2e kwartaal 2013 en
aangifte(tijdvak) 3e kwartaal 2013 en
aangifte(tijdvak) 4e kwartaal 2013,
niet heeft gedaan, immers nog niet op 18 februari 2016, terwijl die feiten er toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Schuldig zonder oplegging van straf of maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat bv voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld een geldboete van € 100.000,00.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De vertegenwoordiger van de bv heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van een op te leggen straf of maatregel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, zal geen straf of maatregel aan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De bv heeft zich als rechtspersoon schuldig gemaakt aan het (laten) doen van onjuiste aangiften gedurende een periode van bijna 2,5 jaar waardoor te weinig belasting is geheven. Daarnaast heeft de bv zich als rechtspersoon gedurende 2,5 jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Met haar handelwijze heeft de bv belasting ontdoken en daarmee het vertrouwen dat aan belastingplichtigen mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van andere belastingbetalers. De handelingen van de bv kunnen bovendien bijdragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraude kan er immers toe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van de bv van 17 maart 2021. Hieruit blijkt dat de bv niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek. De verschillende bewezen verklaarde feiten, zijn elkaar in tijd opvolgende gedragingen en deze feiten hangen zo nauw met elkaar samen dat de bv daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet uiteenloopt.
Bij de beoordeling van de vraag of aan de bv een straf moet worden opgelegd betrekt de rechtbank onder andere de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de omstandigheden die de bv betreffen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geldboete – zoals gevorderd door de officier van justitie – in de onderhavige zaak geen redelijk strafrechtelijk doel meer kan dienen nu de bv inmiddels is ontbonden en aan de feitelijke leidinggever van de bv reeds een straf is opgelegd. De rechtbank heeft er hierbij ook rekening mee gehouden dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal om die reden dan ook volstaan met vaststelling van schuld en afzien van het opleggen van een straf of maatregel.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de voortgezette handeling van
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door en rechtspersoon, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de daarin toegepaste nummering. AMB staat voor ambtshandeling en G voor getuigenverhoor, waarbij het steeds gaat om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. DOC staat voor document, waarbij het steeds gaat om geschriften. De inhoud van elk bewijsmiddel wordt alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud daarvan, kennelijk betrekking heeft.
2.DOC-001, pagina 79.
3.DOC-002, pagina 82.
4.Artikel 9 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
5.V-03-01, pagina’s 39 en 40.
6.D-060 – 065, pagina 255 e.v.
7.DOC-041, pagina’s 134 en 135 en DOC-042, pagina’s 136 en 137.
8.DOC-057, pagina’s 237 tot en met 241.
9.V-04-01, pagina 45.
10.DOC-057, pagina 234 en DOC-051, pagina’s 155 en 156.
11.DOC-007, pagina 93.
12.DOC-007, pagina 94 e.v. en DOC-036, pagina 122 e.v.
13.V-04-01, pagina 42 e.v.
14.DOC-049, pagina 148 e.v.
15.V-03-01, pagina 41 en V-04-01, pagina 43.
16.DOC-046, pagina 142.
17.DOC-046, pagina 143 e.v.
18.V-03-01, pagina 38 e.v.
19.V04-01, pagina 42 e.v.
20.DOC-042, pagina’s 136 en 137.
21.DOC-043, pagina’s 138 en 139.
22.DOC-51, pagina’s 155 en 156.
23.DOC-53, pagina 161 e.v. en brief aanvulling op nadeelberekening d.d. 26 mei 2021.
24.DOC-44, pagina’s 140 en DOC-45, pagina 141.
25.V-04-01, pagina 45.