ECLI:NL:RBAMS:2021:4092

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
13-993855-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor belastingfraude door advocaat

Op 5 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uren. De zaak betreft het opzettelijk (laten) doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting en het niet indienen van aangiften, waardoor te weinig belasting is geheven. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, die een advocatenpraktijk heeft, heeft gedurende een periode van bijna zes jaar onjuiste aangiften gedaan, wat heeft geleid tot belastingontduiking. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, als feitelijke leidinggevende van de bv, verantwoordelijk was voor de onjuiste aangiften en dat zijn handelen het vertrouwen in de belastingplichtigen heeft geschaad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de bewezenverklaring van de overige feiten voldoende om tot een strafoplegging te komen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-993855-19 (Promis)
Datum uitspraak: 5 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.W. de Neree tot Babberich en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.
De strafzaak tegen [verdachte] is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] (hierna: de bv). De rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
Primair:
het medeplegen van het opzettelijk onjuist (laten) doen van aangiften inkomstenbelasting in de periode van 29 februari 2008 tot en met 28 september 2011, terwijl het feit er toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven;
Subsidiair:
het medeplegen van valsheid in geschrift;
Feit 2:
Primair:
het als feitelijke leidinggevende van de bv medeplegen van het opzettelijk onjuist (laten) doen van aangiften inkomstenbelasting in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012, terwijl het feit er toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven;
Subsidiair:
het medeplegen van valsheid in geschrift als feitelijke leidinggevende;
Meer subsidiair:
het medeplegen van het opzettelijk onjuist (laten) doen van aangiften inkomstenbelasting in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 terwijl het feit er toe strekte dat te weinig belasting zou worden geheven;
Meest subsidiair:
het medeplegen van valsheid in geschrift;
Feit 3:
Primair:
het medeplegen van valsheid in geschrift in de periode van 1 januari 2008 tot en met 10 december 2013;
Subsidiair:
het medeplegen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2014 van het niet voldoen aan de verplichtingen ten opzichte van het verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst, geen administratie overeenkomstig de eisen van de belastingwet voeren en boeken/bescheiden/gegevensdrager niet bewaren, terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
en/of
het als feitelijke leidinggevende van de bv medeplegen in de periode van 21 juli 2011 tot en met 31 januari 2014 van het niet voldoen aan de verplichtingen ten opzichte van het verstrekken van inlichtingen aan de Belastingdienst, geen administratie overeenkomstig de eisen van de belastingwet voeren en boeken/bescheiden/gegevensdrager niet bewaren, terwijl de feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 4:
Primair:
het medeplegen van het in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2014 niet of niet tijdig doen van de aangiften voor de omzetbelasting, ten name van de bv, immers nog niet op 18 februari 2016;
Subsidiair:
het als feitelijke leidinggevende van de bv medeplegen van het in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 2014 niet tijdig doen van de aangiften voor de omzetbelasting, ten name van de bv, immers nog niet op 18 februari 2016.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten steeds in de primaire variant bewezen.
3.2.
Het standpunt van verdachte
Verdachte vindt niet bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte wist dat in de ontvangsten van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) de BTW inbegrepen was. Verdachte heeft zelf geen aangiften omzetbelasting ingediend maar dit uitbesteed aan zijn boekhouders. Verdachte was in de veronderstelling dat de aangiften juist werden gedaan en werd hierover niet geïnformeerd door zijn boekhouders. Verdachte beseft dat hij verantwoordelijk is voor de aangiften maar hij had het vertrouwen dat de aangiften juist werden gedaan en had geen reden om hieraan te twijfelen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, onder 2 primair, onder 3 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde bewezen en stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Inleiding
Verdachte heeft sinds 1 oktober 1993 een advocatenpraktijk. Zijn zakelijke activiteiten waren tot 14 juli 2011 ondergebracht in zijn eenmanszaak met de handelsnaam [handelsnaam] . Op 14 juli 2011 zijn deze activiteiten ingebracht in de bv. [2] De enig aandeelhouder en bestuurder van de bv was [naam B.V.] , waarvan verdachte enig aandeelhouder en bestuurder is. [3] Verdachte was dus middellijk bestuurder van de bv. De bv is op 2 februari 2020 ontbonden.
Verdachte heeft tijdens zijn werkzaamheden in de eenmanszaak en bij de bv vergoedingen ontvangen van de Raad. Het algemene belastingtarief voor de omzetbelasting voor deze ontvangsten was voor 1 oktober 2012 19 %. Met ingang van 1 oktober 2012 is het tarief vastgesteld op 21 %. [4]
In december 2013 en maart 2014 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek bij verdachte onderscheidenlijk de bv aangekondigd. De aanleiding voor het boekenonderzoek door de Belastingdienst waren de spontane mededelingen van de voormalige boekhouder van verdachte en de bv [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aan controlerend ambtenaar [naam 2] (hierna: [naam 2] ) rond juni 2013. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte onjuiste jaarcijfers zou hebben verstrekt en zijn ontvangsten van de Raad op de door hem ingediende aangiften omzetbelasting ten onrechte als onbelaste omzet zou hebben vermeld terwijl hierop het omzetbelastingtarief van 19 of 21 % van toepassing was, dan wel helemaal niet te hebben vermeld. Naar aanleiding van deze verklaring heeft [naam 2] een boekenonderzoek ingesteld bij verdachte. [5] Tijdens dit onderzoek constateerde [naam 2] dat zowel ten aanzien van de eenmanszaak als de bv de uitbetaalde bedragen door de Raad zonder BTW werden aangegeven. [6]
Start onderzoek rechtmatig
De verdachte heeft ter zitting bepleit dat het strafrechtelijk onderzoek naar hem eerder is aangevangen dan zijn verhoor op 27 januari 2016. In 2009 heeft de Belastingdienst al een melding van [naam 1] ontvangen ten aanzien van verdachte en de bv. In 2013 is er vanuit de Belastingdienst een boekenonderzoek bij verdachte opgestart. Verdachte stelt zich op het standpunt dat bij aanvang van het boekenonderzoek in 2013, ook het strafrechtelijk onderzoek is aangevangen. Verdachte is er vooraf en tijdens het boekenonderzoek niet op gewezen dat hij geen verplichting had mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De verdachte stelt zich op het standpunt dat zijn rechten als verdachte om die reden zijn geschonden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een vormverzuim en het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst op 3 december 2013 de aankondiging van het boekenonderzoek heeft gedaan. Op 10 december 2013 heeft de eerste controle plaatsgevonden door ambtenaar [naam 2] en een collega. De Belastingdienst heeft op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bevoegdheid om een boekenonderzoek uit te voeren. Nu er sprake was een bestuursrechtelijke controle en geen strafrechtelijke vervolging, hoefde verdachte niet gewezen te worden op het beginsel dat een verdachte niet mag worden verplicht mee te werken aan hetgeen tot zijn veroordeling kan leiden. Uit niets blijkt dat op dat moment al sprake was van een strafrechtelijke verdenking.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van schending van de rechten van de verdachte.
Feit 1:
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte in de periode van 29 februari 2008 tot en met 28 september 2011 onjuist aangifte heeft gedaan of heeft laten doen door in deze aangiften de in de ontvangsten van de Raad begrepen omzetbelasting niet aan te geven en af te dragen, welke feiten ertoe strekken dat te weinig belasting werd geheven.
In het dossier bevinden zich overzichten van de omzetbelasting van de eenmanszaak Nasrullah (fiscaalnummer [nummer] ) over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011. [7] Tevens bevinden zich de elektronische aangiften ten aanzien van de tenlastegelegde periode in het dossier. [8] De eerste tenlastegelegde aangifte omzetbelasting van januari 2008 is ingediend op 29 februari 2008 en de laatste tenlastegelegde aangifte omzetbelasting ten aanzien van de eenmanszaak van augustus 2011 is ingediend op 28 september 2011. [9]
Uit de afschriften van de elektronische aangiften volgt dat de aangiften van januari 2008 en juli 2008 zijn gedaan door de heer [naam 3] , die destijds de boekhouder van verdachte was. De aangiften van februari 2008 tot en met juni 2008 en van augustus 2008 tot en met oktober 2008 zijn ingediend door [verdachte] . De aangiften over de tijdvakken december 2008 tot en met september 2009 zijn ingediend door [naam 1] . De aangiften over de tijdvakken oktober 2009 tot en met juli 2011 zijn ingediend door [naam 4] (hierna: [naam 4] ). [naam 1] en [naam 4] hebben bevestigd dat zij aangiften omzetbelasting voor verdachte hebben gedaan. [10]
De Raad heeft in de brief van 26 november 2015 verklaard dat in alle betalingen aan verdachte BTW is berekend. [11] Alle van de Raad ontvangen bedragen zijn dus inclusief omzetbelasting. Dit volgt ook uit de diverse Vaststellingen van de Raad voor diverse vergoedingen op naam van verdachte die zich in het dossier bevinden. [12] Deze BTW moet voor de omzetbelasting aangegeven worden en aan de Belastingdienst afgedragen worden. De heer [naam 2] van de belastingdienst heeft tijdens zijn boekenonderzoek vastgesteld dat de BTW van de ontvangsten van de Raad niet zijn aangegeven in de aangiftes omzetbelasting. De rechtbank concludeert daarom dat deze aangiftes omzetbelasting onjuist zijn.
Opzet
Verdachte verwerkte de ontvangsten van de Raad in het financiële administratieve programma Unique van zijn advocatenkantoor -dan wel liet dit door één van zijn medewerkers verwerken- alsof in deze ontvangsten geen omzetbelasting was begrepen en hiervan dus geen percentage aan de Belastingdienst hoefde te worden afgedragen.
Verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat hij geen opzet heeft gehad op het onjuist (laten) indienen van de aangiften omzetbelasting. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat er 19/21% BTW bij de ontvangsten van de Raad zat, maar dat hij geen controle heeft uitgevoerd op de ingediende aangiften en er pas later is achter gekomen dat de aangiften onjuist waren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte als enig bestuurder verantwoordelijk was voor het indienen van de aangiften omzetbelasting. Daar komt bij dat zijn beide boekhouders [naam 1] en [naam 4] hebben verklaard dat zij de aangiftes omzetbelasting hebben gedaan op basis van overzichten die verdachte aan hen verstrekte. [13] De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij er pas later achter kwam dat de aangiften onjuist waren bovendien ongeloofwaardig, omdat uit het dossier is gebleken dat verdachte een aantal emails met omzetgegevens aan de boekhouders heeft gestuurd. Zo heeft verdachte op 21 januari 2011 de omzetgegevens van 2010 naar zijn boekhouder gestuurd. [14] In de bijlage bij die e-mail [15] is te zien dat een bedrag van € 1.288.267,60 belast zou zijn met 0 % BTW. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het verstrekken van de omzetgegevens met daarbij het onjuiste tarief van 0% ten aanzien van de ontvangsten van de Raad, opzettelijk onjuiste aangiftes door zijn boekhouders heeft laten doen.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen.
Feit 2:
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de bv in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 onjuist aangifte heeft gedaan of heeft laten doen door in deze aangiften de in de ontvangsten van de Raad begrepen omzetbelasting niet aan te geven en af te dragen, welke feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Het betreft vijf kwartaalaangiftes: het derde en vierde kwartaal van 2011 en het eerste tot en met het derde kwartaal van 2012.
In het dossier bevinden zich overzichten van de omzetbelasting van de bv over de jaren 2011 en 2012. [16] Uit de afschriften van de elektronische aangiftes en de verklaring van [naam 4] blijkt dat hij de vijf aangiftes heeft ingediend. [17] [18] De aangifte van het derde kwartaal van 2011 is ontvangen op 31 oktober 2011 en de aangifte van het derde kwartaal 2012 is ontvangen op 31 oktober 2012. [19]
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [naam 4] vast dat verdachte onjuiste omzetgegevens van de bv aan [naam 4] heeft verstrekt, op basis waarvan [naam 4] onjuiste aangiftes omzetbelasting heeft gedaan. [20] Dat verdachte de onjuiste omzetgegevens van de bv aan [naam 4] verstrekte volgt ook uit de e-mail van verdachte van 31 oktober 2011, waaruit blijkt dat hij de omzetgegevens van het derde kwartaal van 2011 met gesplitste btw-bedragen aan [naam 4] heeft gestuurd. Uit de gegevens uit de bijlage bij deze e-mail volgt dat voor een groot deel van de omzet de BTW op 0% staat. [21]
Strafbaarheid rechtspersoon
De bv had de verplichting om correcte aangiften omzetbelasting te doen. Het doen van aangiften omzetbelasting valt binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. De door de boekhouder van verdachte namens de bv ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting kunnen aan de rechtspersoon worden toegerekend, mits opzet kan worden bewezen.
Opzet
Verdachte had volledige zeggenschap over het doen en laten van de bv. Zijn opzet zoals hiervoor bij feit 1 besproken kan volledig aan de bv worden toegerekend.
Feitelijke leidinggever
Bij de beoordeling of iemand als feitelijke leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is, moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Van feitelijke leidinggeven kan sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene door de verdachte gevoerde beleid. Verdachte heeft de omzetcijfers naar zijn boekhouder verstuurd, waarop te zien was dat geen omzetbelasting werd geheven. Voorts heeft de boekhouder de – onjuiste – aangiften op basis van deze cijfers ingediend bij de Belastingdienst.
Opzet als feitelijke leidinggever
Uit hetgeen hiervoor over het opzet van verdachte bij feit 1 en het opzet van de bv is overwogen vloeit voort dat verdachte ook opzet heeft gehad op het feitelijke leiding geven aan het strafbare handelen van de bv.
Partiële vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen. De enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon, waarvan verdachte als feitelijk leidinggever wordt aangemerkt, kan worden toegerekend, brengt niet mee dat de verdachte het feit met de rechtspersoon heeft medegepleegd. Verdachte dient dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Feit 3 - primair:
Zowel [naam 1] [22] als [naam 4] [23] heeft verklaard dat de aangiften werden gebaseerd op gegevens uit de bedrijfsadministratie van verdachte onderscheidenlijk de bv en dat in die administratie de betalingen van de Raad zonder BTW waren opgenomen. Daarmee was die bedrijfsadministratie vals. De administratie is naar zijn aard bestemd om tot bewijs te dienen van wat daar in is opgenomen en bedoeld om als echt en onvervalst te (laten) gebruiken.
Partiële vrijspraak feit 3 primair
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde valsheid in geschrift slechts is gepleegd in de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak van verdachte en niet ten aanzien van de bv nu niet aan verdachte is tenlastegelegd dat hij als feitelijke leidinggevende heeft gehandeld en er geen sprake is van medeplegen.
De rechtbank spreekt verdachte om die reden tevens vrij van de onder 3 tenlastegelegde periode van 14 juli 2011 tot en met 10 december 2013 omdat deze periode betrekking heeft op de bv.
Feit 4:
Vrijspraak feit 4 primair
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 4 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken nu verdachte als – enig – feitelijke leidinggever van de bv wordt gezien en er geen sprake is van medeplegen.
Feit 4 - subsidiair:
De rechtbank stelt vast dat verdachte als feitelijke leidinggever van de bv in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2014 de aangiften omzetbelasting niet heeft ingediend. Ten aanzien van het 4e kwartaal van 2012 is op het jaaroverzicht te zien dat de gegevens van het 4e kwartaal van 2012 niet zijn ingetoetst. [24] Op het jaaroverzicht van 2013 van de bv is te zien dat de gegevens van het 1e tot en met het 4e kwartaal niet zijn ingetoetst. [25] Dit wordt bevestigd door de ambtsedige verklaring van de Belastingdienst van 18 februari 2016. [26] Naar aanleiding hiervan is een nadeelberekening gemaakt waaruit blijkt dat er een fiscaal nadeel is ontstaan. [27] Uit e-mails van boekhouder [naam 4] blijkt dat hij meermalen – in 2012 en 2013 – heeft gevraagd om gegevens om de aangifte omzetbelasting te kunnen doen. [28] De boekhouder heeft verklaard dat verdachte geen gegevens aanleverde en dat hij om die reden geen aangifte kon doen. [29] Gelet op hetgeen hiervoor onder 2 is overwogen was verdachte op dat moment als feitelijke leidinggever van de bv verplicht om deze aangiften te doen. Nu deze aangiften niet zijn gedaan is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde medeplegen nu hij het tenlastegelegde niet in vereniging met een ander heeft begaan.
Zoals ten aanzien van feit 2 primair is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend en dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven nu de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene door de verdachte gevoerde beleid.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3 bewezen dat
Feit 1 – primair:
verdachte in de periode van 29 februari 2008 tot en met 28 september 2011 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van [verdachte] (fiscaalnummer [nummer] ) betreffende aangiftetijdvakken gelegen in de periode januari 2008 tot en met augustus 2011, te weten januari 2008 en februari 2008 en maart 2008 en april 2008 en mei 2008 en juni 2008 en juli 2008 en augustus 2008 en september 2008 en oktober 2008 en december 2008 en januari 2009 en februari 2009 en maart 2009 en april 2009 en mei 2009 en juni 2009 en juli 2009 en augustus 2009 en september 2009 en oktober 2009 en november 2009 en december 2009 en januari 2010 en februari 2010 en maart 2010 en april 2010 en mei 2010 en juni 2010 en juli 2010 en augustus 2010 en september 2010 en oktober 2010 en november 2010 en december 2010 en januari 2011 en februari 2011 en maart 2011 en april 2011 en mei 2011 en juni 2011 en juli 2011 en augustus 2011, onjuist heeft gedaan of laten doen door [naam 1] en/of [naam 4] of een ander, immers heeft hij, verdachte telkens opzettelijk in die naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst in Nederland gezonden aangiften voor de omzetbelasting (telkens een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend (leveringen/diensten belast met hoog tarief) en een te laag bedrag aan omzetbelasting en een te laag bedrag aan verschuldigde en te betalen omzetbelasting en een te laag belastbaar bedrag, opgegeven en vermeld, althans door die ander laten opgeven en vermelden, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 2 – primair:
[medeverdachte] in de periode van 31 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2012 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [medeverdachte] (fiscaal nummer [nummer] ) betreffende de aangiftetijdvakken 3e kwartaal 2011 en 4e kwartaal 2011 en 1e kwartaal 2012 en 2e kwartaal 2012 en 3e kwartaal 2012, onjuist heeft laten doen door [naam 4] , immers heeft genoemde rechtspersoon telkens opzettelijk in de naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst in Nederland gezonden aangiften voor de omzetbelasting telkens een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend (leveringen/diensten belast met hoog tarief) en een te laag bedrag aan omzetbelasting en een te laag bedrag aan verschuldigde en te betalen omzetbelasting opgegeven en vermeld, althans door die ander laten opgeven en vermelden, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven, hebbende hij, verdachte, telkens feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
Feit 3 – primair:
verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 13 juli 2011 in Nederland, telkens geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en heeft doen opmaken hebbende hij, verdachte, toen daar in de bedrijfsadministratie van (de eenmanszaak) Advocatenkantoor Nasrullah een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- de ontvangsten en de vergoedingen van de Raad voor Rechtsbijstand belast met (BTW-tarief ) 0% en de omzet voor verrichte diensten en leveringen voor de Raad voor Rechtsbijstand als vrijgestelde omzet en als onbelast voor de omzetbelasting en een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting opgenomen en geboekt en verwerkt of doen opnemen en doen boeken en doen verwerken door een ander zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 4 – subsidiair:
[medeverdachte] in de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2014 In Nederland, meermalen, opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting, ten name van [medeverdachte] (fiscaal nummer [nummer] ), betreffende de
aangifte(tijdvak) 4e kwartaal 2012 en
aangifte(tijdvak) 1e kwartaal 2013 en
aangifte(tijdvak) 2e kwartaal 2013 en
aangifte(tijdvak) 3e kwartaal 2013 en
aangifte(tijdvak) 4e kwartaal 2013,
niet heeft gedaan, immers nog niet op 18 februari 2016, terwijl die feiten er toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven, hebbende hij, verdachte, telkens feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft de rechtbank gevraagd bij het opleggen van een straf rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna zes jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk (laten) doen van onjuiste aangiften of het niet indienen van aangiften waardoor gedurende deze periode te weinig belasting is geheven, of wel het feitelijk leidinggeven hieraan. Daarnaast heeft verdachte zich anderhalf jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Met zijn handelwijze heeft verdachte belasting ontdoken en daarmee het vertrouwen, dat aan belastingplichtigen mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van andere belastingbetalers. De handelingen van verdachte kunnen bovendien bijdragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraude kan er immers toe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
De rechtbank houdt in verzwarende zin rekening met het feit dat verdachte ten tijde van het plegen werkzaam was als advocaat, in die positie heeft hij een voorbeeldfunctie.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 maart 2021. Hieruit blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Overschrijding redelijke termijn
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat de feiten dateren uit de periode van 2008 tot en met 2014 en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop en de manier waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Op 27 januari 2016 is verdachte strafrechtelijk verhoord. De rechtbank stelt vast dat vanaf deze datum de redelijke termijn is gaan lopen. Dit betekent dat de zaak, als zich geen bijzonderheden zouden voordoen, op 27 januari 2018 afgerond had moeten zijn. De rechtbank is van oordeel dat de omvang en complexiteit van de zaak niet zodanig zijn dat een extra vertraging gerechtvaardigd is geweest. Verdachte heeft echter verzocht om de zaak bij een andere rechtbank te behandelen waardoor de zaak op 15 juli 2019 is verwezen naar de rechtbank Amsterdam. Op 10 december 2019 is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van drie jaren. De rechtbank stelt vast dat een belangrijk deel van de overschrijding van de redelijke termijn niet aan verdachte kan worden toegeschreven en zal om die reden, naar bevind van zaken, hier rekening mee houden in de strafmaat.
Voortgezette handeling
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 3 sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. De beide bewezenverklaarde feiten, zijn elkaar in tijd opvolgende gedragingen en deze feiten hangen zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet uiteenloopt. De rechtbank zal om die reden slechts één strafbepaling toepassen.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, hebben de rechtbanken) oriëntatiepunten opgesteld. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag. De rechtbank is echter van oordeel dat het benadelingsbedrag in deze zaak niet met zekerheid is vast te stellen nu de aanslagen over de jaren 2009, 2010 van de eenmanszaak en de jaren 2011, 2012 en 2013 van de bv nog niet onherroepelijk zijn.
Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, vindt de rechtbank dit gelet op al het voorgaande (waaronder de overschrijding van de redelijke termijn), in dit geval niet passend. Verdachte verdient echter wel een behoorlijke straf in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
De rechtbank veroordeelt verdachte daarom tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 180 uren. Daarbij dient de voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden weer de fout in te gaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 56, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 3:
De voortgezette handeling van
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 4:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 augustus 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de daarin toegepaste nummering. AMB staat voor ambtshandeling en G voor getuigenverhoor, waarbij het steeds gaat om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. DOC staat voor document, waarbij het steeds gaat om een geschrift. De inhoud van elk bewijsmiddel wordt alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud daarvan, kennelijk betrekking heeft.
2.DOC-001, pagina 79.
3.DOC-002, pagina 82.
4.Artikel 9 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
5.G01-01, pagina 182 e.v.
6.DOC-058, pagina 244 e.v., DOC-060 – 065, pagina 255 e.v.
7.DOC-37, pagina 123 e.v., DOC-38, pagina 126 e.v., DOC-39, pagina 129 e.v., DOC-40, pagina 132 e.v.
8.DOC-56, pagina 186 e.v.
9.DOC-050, pagina 154.
10.V-03-01, pagina 38 e.v. en V-04-01, pagina 42 e.v.
11.DOC-007, pagina 93.
12.DOC-007, pagina 94 e.v. en DOC-036, pagina 122 e.v.
13.V-03-01, pagina 41 en V-04-01, pagina 43.
14.DOC-046, pagina 142.
15.DOC-046, pagina 143 e.v.
16.DOC-041, pagina’s 134 en 135 en DOC-042, pagina’s 136 en 137.
17.DOC-057, pagina’s 237 tot en met 241.
18.V-04-01.
19.DOC-057, pagina 234 en DOC-051, pagina’s 155 en 156.
20.V-04-01, pagina 42 e.v.
21.DOC-049, pagina 148 e.v.
22.V-03-01, pagina 38 e.v.
23.V04-01, pagina 42 e.v.
24.DOC-042, pagina’s 136 en 137.
25.DOC-043, pagina’s 138 en 139.
26.DOC-51, pagina’s 155 en 156.
27.DOC-53, pagina 161 e.v. en een brief aanvulling op nadeelberekening d.d. 26 mei 2021.
28.DOC-44, pagina’s 140 en DOC-45, pagina 141.
29.V-04-01, pagina 45.