ECLI:NL:RBAMS:2021:4067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
13/078344-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting van een zorginstelling door gebruik van een valse naam en hoedanigheid

Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van oplichting van een zorginstelling. De verdachte, geboren in 1992, had samen met een medeverdachte gedurende een periode van zeven maanden werkzaamheden laten verrichten onder zijn naam door iemand die niet over de vereiste diploma's beschikte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding ten aanzien van valsheid in geschrift nietig was, omdat de tenlastelegging niet voldoende duidelijkheid bood over de valsheid van de geschriften. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting door de zorginstelling te bewegen tot afgifte van geldbedragen door middel van listige kunstgrepen. De verdachte ontving in totaal bijna € 24.000,- voor de door de medeverdachte verrichte werkzaamheden, terwijl deze slechts een deel van het bedrag ontving. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank weegt mee dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en berouw toonde, maar ook dat hij het vertrouwen van de zorginstelling en haar cliënten ernstig had beschaamd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/078344-21(Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. Polman, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat mevrouw [persoon] , namens de benadeelde partij zorginstelling [naam zorginstelling] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ervan beschuldigd dat hij zich, samen met een ander of anderen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 11 maart 2021 heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:oplichting van de zorginstelling [naam zorginstelling] door deze instelling te bewegen tot afgifte van een of meer geldbedragen (gedeclareerde vergoedingen) door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels;
Feit 2:valsheid in geschrift door gebruikmaking van een valselijk opgemaakt en/of vervalst CV en/of identiteitspapieren en/of facturen op naam van [verdachte] en/of [bedrijf 1] .
Subsidiair tenlastegelegd als: medeplichtigheid
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De officier van justitie heeft zich, desgevraagd door de rechtbank, op het standpunt gesteld dat uit het dossier volgt waaruit de valsheid van de in de tenlastelegging genoemde geschriften bestaat en – onder verwijzing naar HR 2 februari 1986, NJ 1986/554; HR 18 januari 1994, DD 94205 – dat het nader duiden daarvan in de tenlastelegging niet noodzakelijk is, zodat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 geldig is.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig is en overweegt daartoe als volgt. Uit de tekst van de tenlastelegging blijkt niet waaruit de valsheid van de daarin genoemde geschriften zou bestaan. Dit betekent dat de tenlastegelegde valsheid in geschrift slechts een omschrijving is van de kwalificatie van het strafbare feit (artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), terwijl niet is omschreven waaruit de verweten gedragingen feitelijk bestaan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wel vereist. Het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad staat aan dit oordeel niet in de weg. In dit arrest leest de rechtbank dat de bewijsbestemming van het geschrift in de tenlastelegging daarin niet nader hoeft te worden omschreven. Dit heeft dus geen betrekking op de valsheid van het geschrift. Nu uit de tenlastelegging niet kan worden opgemaakt wat vals of vervalst is aan de daarin genoemde geschriften, voldoet de dagvaarding in zoverre niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank verklaart de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder 2 nietig.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank leidt uit de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen het volgende af.
Verdachte heeft zich met zijn onderneming [bedrijf 1] als in te huren ZZP-er ingeschreven bij het zorgplatfom PIDZ. In maart 2020 heeft verdachte gereageerd op een daarop geplaatste vacature van [naam zorginstelling] . [naam zorginstelling] heeft in de tenlastegelegde periode meermaals – naar zij dacht – verdachte ingehuurd om diensten te vervullen in hun zorginstelling voor kwetsbare kinderen en volwassenen. Verdachte heeft naast zijn zorgonderneming een baan als machinist bij [bedrijf 2] . Uit de opgevraagde werkroosters van verdachte blijkt dat de ingeroosterde diensten van verdachte bij [naam zorginstelling] in de periode van 18 september 2020 tot en met 5 maart 2021 veelvuldig overlap hadden met zijn diensten als machinist bij [bedrijf 2] . Op bankafschriften van de bankrekening van verdachte is te zien dat vanaf de bankrekening van [naam zorginstelling] geldbedragen op de bankrekening van verdachte zijn gestort.
Verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk zelf werkzaamheden bij [naam zorginstelling] heeft verricht. In de tenlastegelegde periode liet hij de werkzaamheden bij [naam zorginstelling] door de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) – die nog niet beschikt over de vereiste diploma’s – onder zijn naam verrichten. [medeverdachte] heeft hier ongeveer een half jaar met gebruikmaking van de naam van verdachte werkzaamheden verricht. Verdachte ontving voor de door [medeverdachte] verrichtte werkzaamheden € 45,- per uur op zijn bankrekening. [medeverdachte] kreeg voor de werkzaamheden van verdachte € 12,- per uur contant uitbetaald.
Op basis van deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, samen met [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde oplichting. Zij hebben [naam zorginstelling] door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen bewogen tot afgifte van geldbedragen. Op basis van de werkroosters en de verklaring van verdachte acht de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – bewezen dat de oplichting heeft plaatsgevonden in de periode van omstreeks 1 september 2020 tot en met 11 maart 2021. De tenlastegelegde handelingen onder het eerste en tweede gedachtestreepje acht de rechtbank niet bewezen, omdat deze handelingen hebben plaatsgevonden vóór de bewezenverklaarde periode en daarnaast niet kan worden bewezen dat de inschrijving bij PIDZ en het daartoe door verdachte aan PIDZ overhandigen van zijn CV en identiteitsbewijs zijn verricht met het oog op de latere oplichting van [naam zorginstelling] . Verdachte heeft immers ook verklaard dat hij zelf via dat zorgplatform bij verschillende zorginstellingen, waaronder ook [naam zorginstelling] , gewerkt heeft. Verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van omstreeks 1 september 2020 tot en met 11 maart 2021 te Amsterdam en [woonplaats] en Sint-Michielsgestel, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen de zorginstelling [naam zorginstelling] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen (gedeclareerde vergoedingen) door opzettelijk listiglijk en valselijk, met zijn mededader,
-zich als ZZP-er in te laten huren door de zorginstelling [naam zorginstelling] en
-onder zijn naam en gegevens een ander persoon ( [medeverdachte] ) werkzaamheden bij die instelling [naam zorginstelling] te laten verrichten en
-voor die werkzaamheden facturen/declaraties in te dienen bij die zorginstelling.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Gelet op de ernst van het feit vindt de officier van justitie oplegging van een taakstraf niet passend.
8.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om met oplegging van een taakstraf te volstaan. De raadsman heeft betoogd dat oplegging van een gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ernst van het feit, niet passend is. Met oplegging van een gevangenisstraf zal verdachte zijn baan als machinist bij [bedrijf 2] verliezen. Bovendien kan verdachte de aankomende vier jaar geen Verklaring Omtrent Gedrag verkrijgen voor het verrichten van werkzaamheden in de zorg.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich, samen met een ander, gedurende een periode van zeven maanden schuldig gemaakt aan oplichting van een zorginstelling. Verdachte heeft een ander, die nog niet in het bezit is van de vereiste diploma’s, onder zijn naam laten werken met kwetsbare personen. Met zijn handelen heeft verdachte bijna € 24.000,- op zijn rekening laten storten voor de door [medeverdachte] bij [naam zorginstelling] gewerkte uren. Daarvan heeft verdachte maar een beperkt deel aan [medeverdachte] doorbetaald en is hij door de oplichting dus ook zelf financieel bevoordeeld. Dat het hem slechts ging om een vriend die hij vertrouwende aan werk te helpen waar hij zelf geen tijd voor had, kan dus slechts ten dele waar zijn. Door toedoen van verdachte heeft iemand die daarvoor nog niet gekwalificeerd was maandenlang gewerkt met zeer kwetsbare mensen. Daarmee heeft verdachte het vertrouwen van de patiënten, hun naasten en van de collega’s van [naam zorginstelling] dat de verzorgenden over de juiste opleiding, ervaring en een Verklaring Omtrent Gedrag beschikken, ernstig beschaamd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het door reclasseringswerker B.E. van Leeuwen opgestelde advies van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) van 16 juni 2021. Hierin is, zakelijk weergegeven, het volgende gerapporteerd. Sinds vijf jaar is verdachte werkzaam als machinist bij [bedrijf 2] . Hij kan rondkomen van zijn inkomen, deelt met twee kennissen een huurwoning in [woonplaats] en heeft geen schulden. Verdachte heeft drie jaar lang een eigen onderneming gehad in de zorg, maar deze is opgedoekt als gevolg van het tenlastegelegde. Verdachte lijkt onvoldoende te hebben nagedacht over de gevolgen van zijn handelen. Het is voor de reclassering onduidelijk of aan het delictgedrag van verdachte een financieel motief ten grondslag heeft gelegen, omdat geen sprake is van financiële problematiek.
Met betrekking tot het tenlastegelegde heeft de reclassering gerapporteerd dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Hij heeft berouw getoond en wijst delictgedrag af. Vanwege deze omstandigheden heeft de reclassering het risico op recidive ingeschat als laag. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor oplegging van een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden.
De straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken landelijk hebben vastgesteld. Deze oriëntatiepunten voorzien bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden, dan wel een taakstraf.
Als strafverzwarend heeft de rechtbank meegenomen dat verdachte bij het feit een ander heeft betrokken. Daarnaast rekent de rechtbank verdachte zeer aan dat hij de bedenker is geweest van het plegen van het strafbare feit en dat de gevolgen van zijn handelen voor [naam zorginstelling] en haar zorgbehoevende cliënten hem niet van zijn delictgedrag hebben weerhouden. Verdachte heeft zijn eigen financiële behoeftes vooropgesteld.
Gelet op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, spijt heeft betuigd en verantwoordelijkheid wil nemen vindt de rechtbank oplegging van een taakstraf passender dan een gevangenisstraf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 180 uren, met aftrek van voorarrest, opleggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

Mevrouw [persoon] heeft namens de benadeelde partij zorginstelling [naam zorginstelling] de vordering tot vergoeding van materiele schade (€24.030,00), die ziet op aan verdachte betaalde facturen (salarisuitbetaling), ingetrokken. Nu er ook een tegenprestatie aan [naam zorginstelling] is geleverd in de vorm van de door [medeverdachte] voor haar verrichte werkzaamheden, kunnen de aan verdachte verrichte betalingen niet (geheel) als schade worden gekwalificeerd, aldus [naam zorginstelling] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde nietig.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2021.
[…]