Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 14 augustus 2020 tot en met 25 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, actief betrokken was bij de drugshandel, waarbij gebruik werd gemaakt van een telefoonnummer dat aan de medeverdachte was gekoppeld. Tijdens het onderzoek zijn er tapgesprekken gevoerd die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde handelingen met betrekking tot cocaïne, maar wel van de handelingen met betrekking tot heroïne en MDMA, omdat daar onvoldoende bewijs voor was.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een taakstraf van 120 uur passender was, gezien de omstandigheden van de zaak en het strafblad van de verdachte. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte eerder met de wet in aanraking was gekomen en dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De rechtbank legde de taakstraf op met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis zou worden toegepast. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is geregistreerd onder parketnummer 13/212443-20.