ECLI:NL:RBAMS:2021:4063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
13/212443-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door handel in cocaïne

Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van het bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 14 augustus 2020 tot en met 25 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, actief betrokken was bij de drugshandel, waarbij gebruik werd gemaakt van een telefoonnummer dat aan de medeverdachte was gekoppeld. Tijdens het onderzoek zijn er tapgesprekken gevoerd die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastegelegde handelingen met betrekking tot cocaïne, maar wel van de handelingen met betrekking tot heroïne en MDMA, omdat daar onvoldoende bewijs voor was.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een taakstraf van 120 uur passender was, gezien de omstandigheden van de zaak en het strafblad van de verdachte. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte eerder met de wet in aanraking was gekomen en dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De rechtbank legde de taakstraf op met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis zou worden toegepast. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is geregistreerd onder parketnummer 13/212443-20.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/212443-20 (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedag] te Amsterdam,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van der Hart, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J.B. Rijser, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij in de periode van 14 augustus 2020 tot en met 25 augustus 2020 te Amsterdam, samen met één of meer anderen, cocaïne, heroïne en MDMA heeft bereid, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Naar aanleiding van verkregen informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) is begin juni 2020 jegens medeverdachte [naam medeverdachte] de verdenking gerezen dat hij zich bezighield met de handel in harddrugs en gebruikmaakte van de bijnaam [bijnaam] en het telefoonnummer [nummer] (hierna: [afkorting] ). Vervolgens is een politieonderzoek gestart naar de gebruikers en de sms-, bel- en verkeersgegevens van dit telefoonnummer. Op 25 augustus 2020 is [naam medeverdachte] aangehouden. De telefoon met het telefoonnummer [afkorting] is bij hem aangetroffen. Tijdens dit onderzoek is de verdenking gerezen dat verdachte ook actief was als gebruiker van deze telefoon.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, met uitzondering van de tenlastegelegde handelingen met betrekking tot heroïne en MDMA.
3.3.
Stanpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en verwerken van cocaïne. Verdachte moet worden vrijgesproken van de overige tenlastegelegde handelingen.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
Tijdens de tenlastegelegde periode is een tap aangesloten op het telefoonnummer [afkorting] . De politie heeft verschillende telefoongesprekken gehoord, waarbij de stem van [naam medeverdachte] is herkend en in tapgesprekken vanaf 15 augustus 2020 ook de stem van verdachte. Uit deze telefoongesprekken en de verklaringen van getuigen komt naar voren dat zowel verdachte als [naam medeverdachte] gedurende de tenlastegelegde periode contact hadden met kopers en aan hen cocaïne verkochten. Door verdachte wordt, zoals onder andere blijkt uit de gesprekken met sessienummers [nummer 1] en [nummer 2] , niet alleen versluierd gesproken over de verkoop van cocaïne, maar ook over het bereiden/verwerken hiervan. Door middel van een betaalverzoek (een zogenaamde “Tikkie”) is geld overgemaakt naar het bankrekeningnummer van verdachte. In een tapgesprek zegt de kennelijke koper tegen [naam medeverdachte] dat hij heeft betaald aan ‘die man’ en [naam medeverdachte] legt vervolgens uit dat ‘die man’ net is gaan slapen want zij wisselen om. Kennelijk losten verdachte en [naam medeverdachte] elkaar af in het gebruik van de dealertelefoon. Verdachte maakte vooral ’s nachts gebruik van het telefoonnummer [afkorting] en [naam medeverdachte] overdag. Via WhatsApp hadden zij overleg. Uit de tapgesprekken volgt verder dat de Tikkie-betaling was voor cocaïne die vervolgens door het elfjarige broertje van verdachte bij de koper is afgeleverd.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 juni 2021 verklaard dat hij gedurende een periode van tien dagen vriendendiensten heeft verleend aan anderen. Verdachte verklaarde dat hij heeft geholpen met het ontvangen van geldbedragen op zijn rekening door middel van het versturen van “Tikkies” en het geven van liftjes. Hij zou niet hebben gevraagd waar de tikkies en liftjes voor bedoeld waren.
Hoewel verdachte heeft ontkend dat zijn stem te horen is op de beluisterde telefoongesprekken van het telefoonnummer [afkorting] ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de stemherkenning door verbalisanten. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging doordat [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij de laatste dagen voor zijn aanhouding (op 25 augustus 2020) heeft samengewerkt met verdachte. De inhoud van de door verdachte gevoerde communicatie laat er geen twijfel over bestaan dat hij samen met [naam medeverdachte] de deallijn bemande en dat zij om beurten balletjes cocaïne maakten en verkochten. De verklaring van verdachte, dat hij slechts door niet bij naam genoemde vrienden werd gebruikt als chauffeur en om geld op zijn rekening te ontvangen, is daarom niet geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, samen met [naam medeverdachte] , in de periode van 14 augustus 2020 tot en met 25 augustus 2020 heeft schuldig gemaakt aan het bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. Niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde handelingen met betrekking tot heroïne en MDMA, zodat verdachte van deze onderdelen zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in de periode van 14 augustus 2020 tot en met 25 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft bereid en verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt (onder meer aan: [persoon] en meerdere overige personen) en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman betoogd dat oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf passend is, met oplegging van de bijzondere voorwaarden die nu ook als schorsingsvoorwaarden gelden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen een periode van bijna twee weken, samen met een ander, schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en het verwerken hiervan. Daarmee heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin harddrugs worden geproduceerd en verhandeld. Het gedrag van verdachte laat zien dat hij niets geeft om de schadelijke werking van harddrugs voor de gezondheid van de gebruikers en de met harddrugs gepaard gaande overlast voor de samenleving.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit naar voren komt dat dit niet de eerste keer is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt een strafbaar feit. In het verleden werd aan verdachte (voor met name vermogensdelicten) meermaals een gevangenisstraf opgelegd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het door reclasseringswerker B. Janssen opgestelde voortgangsverslag van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna: de reclassering) van 12 mei 2021. Hierin is, zakelijk weergegeven, gerapporteerd dat verdachte zijn leven niet op orde heeft. Een structurele dagbesteding en een vaste woonplek ontbreken en verdachte valt onder de Top600 aanpak van de gemeente Amsterdam. Vanwege deze omstandigheden wordt het risico op recidive door de reclassering ingeschat als hoog.
De reclassering heeft de indruk dat verdachte niet bereid is om zich te conformeren aan afspraken en regels die aan hem worden opgelegd. Ze vinden hem niet open en betwijfelen of hij zijn leven echt een andere wending wil geven. Tijdens hulpverlenings- en reclasseringscontacten in het verleden heeft verdachte zich ook niet meewerkend opgesteld. Op 6 mei 2021 gaf verdachte tijdens een intakegesprek bij Bureau Traject Management (hierna: BTM) aan open te staan voor begeleid wonen, maar verdachte stelde daarbij ook eisen. De indruk van de reclassering was dat hij zich niet wilde conformeren aan de regelgeving, begeleiding en afspraken die gepaard gaan met begeleid wonen.
In een aanvullende e-mail van 7 juni 2021 heeft voornoemde reclasseringswerker laten weten dat verdachte voor een rondleiding bij woonvorm [adres] te Amsterdam wel ruim op tijd aanwezig was, een open houding had, zich meewerkend opstelde en aangaf dat hij wilde meewerken aan woonbegeleiding.
De straf
Bij het bepalen van de (hoogte) van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor handel in harddrugs over een periode korter dan één maand betreft een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Als strafverzwarend heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte het bewezenverklaarde samen met een ander heeft gepleegd en dat hij zijn elfjarige broertje heeft ingezet voor zijn daden. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte zeer aan dat de gevolgen van zijn handelen voor harddrugsverslaafden hem niet van het plegen van het feit hebben weerhouden en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Verdachte heeft zijn eigen financiële behoeftes vooropgesteld.
De rechtbank constateert dat opgelegde gevangenisstraffen in het verleden verdachte niet hebben weerhouden van het plegen van strafbare feiten. Daarom vindt de rechtbank oplegging van een taakstraf passender dan een gevangenisstraf. Op basis van de inhoud van het voortgangsverslag van de reclassering en de houding van verdachte ter terechtzitting heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zal leiden tot de gewenste gedragsverandering.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 120 uren, met aftrek van voorarrest opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [naam verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. R.C.J. Elte-Hamming en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2021.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]