ECLI:NL:RBAMS:2021:4062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
13/076824-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor import van heroïne met vrijspraak voor medeplegen

Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het importeren van heroïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor het importeren van in totaal 4.840 gram heroïne, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van medeplegen. De zaak kwam ter terechtzitting op 10 juni 2021, waar de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, de vordering indiende en de raadsman, mr. S.J. van der Woude, de verdediging voerde. De verdachte werd beschuldigd van twee feiten: het medeplegen van het importeren van heroïne in maart 2021 en de poging tot het medeplegen van het importeren van heroïne in de periode van september tot december 2020. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor feit 2, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken.

De rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte opzettelijk heroïne had geïmporteerd, nadat op 8 maart 2021 een postpakket met 400 gram heroïne op Schiphol was onderschept. Verdachte had via WhatsApp gecommuniceerd over de pakketten en ontving op 17 maart 2021 nog twee pakketten met respectievelijk 2.960 gram en 1.480 gram heroïne. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, omdat hij niet kon aantonen dat de pakketten voor iemand anders waren en hij geen details kon geven over deze persoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de pakketten drugs bevatten, wat leidde tot de bewezenverklaring van feit 1. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die lager was dan de eis van de officier van justitie, maar passend werd geacht gezien de ernst van het feit en de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/076824-21 (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] )
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd te Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.Y. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt, kort gezegd, beschuldigd van:
Feit 1:
medeplegen van het importeren van 400 gram en/of 2960 gram en/of 1480 gram heroïne in de periode van 8 maart 2021 tot en met 17 maart 2021 te Amstelveen;
Feit 2:
poging tot het medeplegen van het importeren van 138 gram en/of 1048 gram heroïne in de periode van 20 september 2020 tot en met 7 december 2020 te Amstelveen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2, omdat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
Op basis van de sms- en belgegevens van de telefoon van verdachte en de overige bewijsmiddelen heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1. Volgens de officier van justitie zijn de gegevens van de telefoon van verdachte rechtmatig verkregen.
3.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist of had kunnen weten dat in de pakketten heroïne zou zitten. De pakketten waarin de heroïne is aangetroffen waren niet bestemd voor verdachte en verdachte heeft de pakketten niet zelf besteld. Op basis van de belgegevens van de telefoon van verdachte kan de verklaring van verdachte, dat hij op 17 maart 2021 telefonisch contact had met degene voor wie de pakketten bestemd waren, niet worden uitgesloten. Mogelijk hebben verdachte en de eigenaar van de pakketten gebeld via WhatsApp. De raadsman heeft verzocht om de sms- en belgegevens niet voor het bewijs te gebruiken, omdat de Nederlandse wetgeving met betrekking tot het opvragen van historische gegevens niet in overeenstemming is met artikel 15, eerste lid, van de Richtlijn 2002/58 van het Handvest. [1]
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 20 september 2020 tot en met 7 december 2020 heeft geprobeerd om heroïne te importeren. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 2.
3.3.2.
Bewezenverklaring feit 1, vrijspraak medeplegen
Op 8 maart 2021 werd door een douaneambtenaar op Schiphol een postpakket onderschept met daarin handtassen. Na onderzoekt bleek in de tassen 400 gram heroïne te zitten. Het pakket was geadresseerd aan [persoon] (hierna: [persoon] ) op haar woonadres aan de [adres] . Voornoemd pakket werd op 11 maart 2021 door middel van een gecontroleerde aflevering bezorgd op het adres van [persoon] en door haar in ontvangst genomen. Uit onderzoek naar communicatie tussen verdachte en [persoon] is naar voren gekomen dat verdachte op 9 maart 2021 via WhatsApp een spraakbericht naar [persoon] heeft gestuurd, waarin hij haar informeerde over een pakket dat die ochtend zou worden bezorgd. Op 10 maart 2021 liet [persoon] verdachte via WhatsApp weten dat het pakket niet was bezorgd, waarop verdachte antwoordde: “I think they steal my pakket”. Op 17 maart 2021 werden opnieuw twee pakketten bezorgd op het adres van [persoon] , waarin – naar later bleek –respectievelijk 2960 gram en 1480 gram heroïne werd aangetroffen. Deze pakketten werden door verdachte in ontvangst genomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 juni 2021 verklaard dat de pakketten voor een vriend uit Amsterdam – van wie hij de naam niet wil noemen – werden bezorgd bij [persoon] . Deze vriend liet – net als verdachte zelf – pakketten bij [persoon] bezorgen, omdat hij geen eigen adres heeft in Nederland. Verdachte bestelde voor zichzelf kleding en haarproducten uit Hong Kong om te verhandelen. Zodra de pakketten waren bezorgd werd verdachte hiervan op de hoogte gesteld door de verzender, waarna verdachte de pakketten bij [persoon] ophaalde of in ontvangst nam. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij dacht dat de pakketten die hij op 17 maart 2021 in ontvangst nam voor zijn vriend ook kleding bevatten.
De rechtbank acht voornoemde verklaring van verdachte niet geloofwaardig, omdat deze op geen enkel punt steun vindt in het dossier. Verdachte kon niet vertellen wat de naam is van deze vriend of waar hij woont. Bovendien heeft verdachte geen handen en voeten gegeven aan de verklaring dat de pakketten die eerder bij [persoon] werden afgeleverd zagen op de import van kleding en haarproducten uit Hong Kong. Verdachte heeft verklaard dat hij aan [persoon] een bedrag van € 100,- of € 150,- gaf voor het in ontvangst nemen van zijn pakketten en dat hij voor het in ontvangst nemen van de pakketten voor zijn vriend op 17 maart € 300,- euro zou ontvangen. Dat er op de verkoop van de importproducten een zodanige marge zou zitten dat het enkel in ontvangst nemen daarvan een dergelijke vergoeding rechtvaardigt, komt de rechtbank ongeloofwaardig voor. Bovendien vindt de rechtbank het opvallend dat verdachte kennelijk een track&trace code kreeg en direct de pakketten ging ophalen. Het nauwlettend volgen van de pakketten sterkt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte wist dat daarin drugs zaten en niet enkel wat importproducten. Nu de verklaring van verdachte niet aannemelijk is geworden, schuift de rechtbank deze verklaring als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 8 maart 2021 tot en met 17 maart 2021 heroïne – namelijk 400 gram en 2960 gram en 1480 gram – heeft geïmporteerd.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het bewezenverklaarde samen met anderen heeft gepleegd, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van medeplegen.
De rechtbank zal de sms- en belgegevens van de telefoon van verdachte niet gebruiken voor het bewijs. Daarom behoeft het verweer van de raadsman en het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen van deze gegevens geen verdere bespreking.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
op meer tijdstippen in de periode van 8 maart 2021 tot en met 17 maart 2021 te Amstelveen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 400 gram en 2960 gram en 1480 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Strafmaatverweer van de raadsman
Bij een bewezenverklaring van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat oplegging van een gevangenisstraf tussen de 6 en 12 maanden passend is, omdat verdachte moet worden aangemerkt als koerier en niet als de eigenaar van de pakketten. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om in het voordeel van verdachte rekening te houden met het feit dat de Nederlandse wetgeving met betrekking tot het opvragen van historische telefoongegevens niet in overeenstemming is met de Europese wetgeving en jurisprudentie.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het importeren van ruim 4.800 gram heroïne. Daarmee heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin harddrugs worden geproduceerd en verhandeld. Het gedrag van verdachte laat zien dat hij niets geeft om de schadelijke werking van harddrugs voor de gezondheid van de gebruikers en de met harddrugs gepaard gaande overlast voor de samenleving.
Het is niet de eerste keer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een Opiumwetdelict. Uit zijn strafblad blijkt dat hij in 2019 is veroordeeld voor het voorhanden hebben van harddrugs, waarvoor aan verdachte een gevangenisstraf van 4 maanden werd opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor het importeren van 4.000-5.000 gram harddrugs betreft een gevangenisstraf van 36-38 maanden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, opleggen. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank lagere oriëntatiepunten hanteert dan het Openbaar Ministerie. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een lagere straf niet passend.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. R.C.J. Elte-Hamming en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2021.
[(...)]

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021: H.K. vs Estland (Prokoratuur), ECLI:EU:C:2021:152.