Op 27 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Provinciaal Hof in Lublin, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 31 mei 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1997 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 13 juli 2021 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn aanwezigheid op eerdere zittingen in Polen besproken.
De verdediging voerde aan dat de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing was, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de laatste zitting in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de beschuldigingen en dat hij op de eerste vier zittingen aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet op de laatste zitting aanwezig was, de weigeringsgrond niet van toepassing was omdat hij op de hoogte was van de zitting en een oproep had ontvangen.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De overlevering werd derhalve toegestaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.