In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn zus, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de terugvordering van een te veel uitbetaalde Wajong-uitkering van € 353,00 over de periode van januari tot en met juni 2020. Het Uwv heeft het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen tijdig bewijs was aangeleverd waaruit bleek dat de zus van de eiser bevoegd was om hem te vertegenwoordigen. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 24 juni 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De eiser heeft aangevoerd dat hij vrijstelling van het griffierecht wenste vanwege financiële problemen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die onder curatele staat, niet tijdig het benodigde bewijs van machtiging had ingediend, ondanks eerdere communicatie van het Uwv waarin werd aangegeven dat dit noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat het bezwaarschrift niet compleet was zonder het bewijs van machtiging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen recht had op de terugvordering van de Wajong-uitkering en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffiegeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.