ECLI:NL:RBAMS:2021:3999

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
13/845253-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor valsheid in geschrift en oplichting van Tilburg University met taakstraf voor medeplegen van valsheid in geschrift

Op 2 augustus 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en oplichting van Tilburg University. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van valsheid in geschrift met betrekking tot vijf facturen en oplichting van Tilburg University. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte valse facturen had opgemaakt of dat hij Tilburg University had opgelicht. De rechtbank erkende dat er aanwijzingen waren dat de verdachte en zijn medeverdachte daadwerkelijk ondersteunende werkzaamheden voor Tilburg University hadden verricht, maar het bewijs was niet sluitend.

De rechtbank vond echter wel bewezen dat de verdachte samen met een medeverdachte twee schuldbekentenissen vals had opgemaakt. Deze schuldbekentenissen, gedateerd op 6 november 2014 en 28 augustus 2015, waren bedoeld om betalingen aan de medeverdachte te dekken, terwijl er in werkelijkheid geen leningen waren verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat de gegevens op de schuldbekentenissen niet klopten en dat ze deze documenten valselijk hadden opgemaakt met de bedoeling ze als echt te gebruiken.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 54 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, Tilburg University, niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor feiten die rechtstreeks betrekking hadden op de vordering. De rechtbank benadrukte het belang van de integriteit van het financiële verkeer en de noodzaak om vertrouwen te hebben in de juistheid van documenten die als bewijs dienen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845253-16 (Promis)
Datum uitspraak: 2 augustus 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 9 en 11 juni 2021 en 2 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T.R. van Roomen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Meeuwsen naar voren hebben gebracht.
De benadeelde partij Stichting Katholieke Universiteit Brabant (Tilburg University [1] ) werd vertegenwoordigd door [naam] , bijgestaan door mr. F. Schneider.

2.Inleiding en beschuldiging

Tilburg University heeft op 15 april 2016 aangifte gedaan van onder meer valsheid in geschrift en oplichting. De aangifte richt zich tegen [medeverdachte 1] die sinds 2000 onder meer als decaan bij Tilburg University werkte. Daarnaast richt de aangifte zich tegen [medeverdachte 2] (nicht van [medeverdachte 1] ), [verdachte] (verdachte, neef van [medeverdachte 1] ), [bedrijf medeverdachte 3] (bedrijf van [medeverdachte 3] , de echtgenoot van [medeverdachte 2] ) en [bedrijf verdachte] (bedrijf van [verdachte] ). [medeverdachte 1] heeft vanaf 2000 veel promovendi begeleid en daarbij merendeels gebruik gemaakt van de hulp van [medeverdachte 2] en later [verdachte] . Naar aanleiding van de begrotingsvoorbereiding voor het jaar 2016 heeft de opvolger van [medeverdachte 1] bij Tilburg University vraagtekens gezet bij de kostenpost voor ondersteuning van proefschriften begeleid door [medeverdachte 1] . Dat is voor Tilburg University reden geweest bedrijfsrecherchebureau Hoffmann in te huren om nader onderzoek te doen. Hoffmann heeft onderzocht of de bedrijven [bedrijf medeverdachte 3] en [bedrijf verdachte] ondersteunende werkzaamheden voor de promoties van [medeverdachte 1] hebben verricht, of de personen die het werk uitvoerden daarvoor gekwalificeerd waren, of de gefactureerde en uitbetaalde geldbedragen gerechtvaardigd konden worden en of [medeverdachte 1] zichzelf of familieleden heeft verrijkt. Het onderzoek heeft zich vervolgens ook gericht tot [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] en hun rol bij het indienen van facturen aan Tilburg University.
Naar aanleiding van de aangifte en de daarin verwerkte bevindingen van Hoffmann is een strafrechtelijk onderzoek gestart met de naam Kegelzwam. Het onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot deze strafzaak die gezamenlijk op de zitting is behandeld met de zaken tegen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De rechtbank doet vandaag in de zaken van alle verdachten uitspraak.
[verdachte] wordt kort gezegd beschuldigd van het (mede)plegen van:
Valsheid in geschrift ten aanzien van vijf facturen gericht aan Tilburg University;
Oplichting van Tilburg University;
Valsheid in geschrift ten aanzien van twee schuldbekentenissen;
De tenlastelegging staat in de bijlage.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging
De officier van justitie vindt de alle feiten bewezen kunnen worden.
De verdediging vindt dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
Voor zover nodig wordt hierna bij het oordeel van de rechtbank nader ingegaan op de door de officier van justitie en de verdediging ingenomen standpunten.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
3.2.1.
Vrijspraak valsheid in geschrift (feit 1) en oplichting (feit 2)
Verdachte wordt vrijgesproken van zowel de valsheid in geschrift als van de oplichting.
De beschuldiging is dat [verdachte] valse facturen heeft opgemaakt en met die valse facturen Tilburg University heeft opgelicht. De kern van het verwijt is in beide feiten dat niet of maar deels is gewerkt voor de door Tilburg University betaalde facturen. De rechtbank kan dat op basis van het dossier niet vaststellen. Er zijn aanknopingspunten in het dossier, zo heeft ook de officier van justitie erkend, dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] daadwerkelijk ondersteunende werkzaamheden voor [medeverdachte 1] hebben verricht. Uit het dossier blijkt niet hoeveel door wie en aan welke dissertatie is gewerkt en ook niet wat daar de afspraken over waren. Het is dan ook niet vast te stellen dat maar een deel van de (afgesproken) werkzaamheden is uitgevoerd, of dat er voor een bepaalde factuur helemaal niet is gewerkt. Dat het vaste bedrag dat per dissertatie in rekening wordt gebracht hoog voorkomt, maakt dit niet anders. Dus kan niet bewezen worden dat verdachte valse facturen heeft opgemaakt en/of daarmee Tilburg University heeft opgelicht.
3.2.2.
Valse schuldbekentenissen (feit 3)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de twee schuldbekentenissen, samen met [medeverdachte 1] , vals heeft opgemaakt.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. [2]
In de door [medeverdachte 1] en [verdachte] ondertekende schuldbekentenissen met data 6 november 2014 en 28 augustus 2015 staat dat [verdachte] 50.000 euro en 99.000 euro aan [medeverdachte 1] heeft geleend. [3]
[medeverdachte 2] en [verdachte] hebben naar aanleiding van het Hoffmann rapport in paniek gesproken over de betalingen aan [medeverdachte 1] . De schuldbekentenissen zijn daar het resultaat van. [medeverdachte 1] heeft de schuldbekentenis op naam van [medeverdachte 2] bij haar langsgebracht. [4] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de schuldbekentenis op naam van [medeverdachte 2] met datum 14 december 2014 door [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] en hem is gegeven en dat het document niet op die datum is opgemaakt. De schuldbekentenis is opgesteld om in geval van nood als bewijs te dienen dat [medeverdachte 1] geld had geleend, terwijl daarvan nooit sprake is geweest. [5] [verdachte] heeft verklaard dat de schuldbekentenissen van 6 november 2014 en 28 augustus 2015 achteraf en dus niet op de daarop vermelde data zijn opgemaakt. [6] [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat de data op de schuldbekentenissen niet kloppen. [7]
In de periode september 2008 tot en met augustus 2015 is vanaf de rekening van [medeverdachte 3] in totaal 207.500 euro naar [medeverdachte 1] overgemaakt. [verdachte] maakte in de periode november 2014 tot en met augustus 2015 in totaal 149.000 euro over naar [medeverdachte 1] . Bij een deel van de overboekingen van zowel de rekening van [medeverdachte 3] als van [verdachte] staat als omschrijving “teruggave (deel) lening”. [8]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de schuldbekentenissen, zowel die tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] , als die tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn opgemaakt om betalingen aan [medeverdachte 1] af te dekken, dat de data die er op staan niet kloppen en dat daaraan geen leningen ten grondslag liggen. De schuldbekentenissen zijn dus vals. Ondersteuning voor die vaststelling vindt de rechtbank in de omschrijvingen bij de overboekingen aan [medeverdachte 1] die juist duiden op het terugbetalen van een lening aan [medeverdachte 1] en niet op het verstrekken daarvan. Een schuldbekentenis is ervoor bedoeld om te bewijzen dat tussen de partijen een schuldverhouding bestaat. Zowel tussen partijen als tegenover derden. Daarmee is de bewijsbestemming gegeven. Dat verdachten de stukken vals hebben opgemaakt met de bedoeling het als echt te gebruiken, blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 3] ; dat het niet klopte wat er stond, maar de schuldbekentenis als bewijs moest dienen in geval van nood. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat dit de bedoeling van zowel de schuldbekentenis tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was als van de schuldbekentenissen tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] . Door beiden de schuldbekentenissen te ondertekenen, terwijl ze wisten dat het niet klopte wat er stond, hebben verdachte en [medeverdachte 1] dit feit samen gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 3.3 bewezen dat verdachte
3.
in de periode van 11 september 2015 tot en met 15 maart 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
 een schuldbekentenis van [medeverdachte 1] aan [verdachte] voor een bedrag van 50.000 euro, gedateerd 6 november 2014 en door beiden ondertekend; (DOC-133) en
 een schuldbekentenis van [medeverdachte 1] aan [verdachte] voor een bedrag van 99.000 euro, gedateerd 28 augustus 2015 en door beiden ondertekend; (DOC-134),
elk een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn medeverdachte toen daar in strijd met de waarheid in de schuldbekentenissen voornoemd vermeld dat deze verband hielden met door verdachte aan medeverdachte [medeverdachte 1] verstrekte geldleningen en hierin data vermeld, waarop die schuldbekentenissen zouden zijn ondertekend, terwijl verdachte in werkelijkheid geen lening aan [medeverdachte 1] had verstrekt en de schuldbekentenissen voornoemd in werkelijkheid op andere data dan hierin vermeld, waren ondertekend,
met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie de persoonlijke omstandigheden meegewogen, in het bijzonder het feit dat de gevolgen van de strafzaak voor verdachte nog niet duidelijk zijn. In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn op het standpunt gesteld dat verdachte bij een bewezenverklaring schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel. Als de rechtbank toch een straf wil opleggen dan verzoekt de verdediging dat te doen in de vorm van een geheel voorwaardelijke straf. Als voor een onvoorwaardelijke straf wordt gekozen, dan zou dat in de vorm van een taakstraf moeten zijn.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door het opstellen van valse schuldbekentenissen. De integriteit van het financiële en economische verkeer staat of valt met het vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in de juistheid van stukken die tot bewijs dienen, zoals de schuldbekentenissen in kwestie. Door het vals opmaken maken van de schuldbekentenissen is dat vertrouwen geschaad. Met de valse schuldbekentenissen heeft verdachte de geldstromen naar zijn oom willen afdekken.
De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat verdachte geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Op de zitting heeft verdachte volgehouden dat de schuldbekentenissen zijn opgemaakt in het kader van een aan zijn oom verstrekte lening. De rechtbank vindt het aannemelijk dat met name het handelen van [medeverdachte 1] de paniek heeft veroorzaakt die bij verdachte en [medeverdachte 2] na het Hoffmann rapport ontstond. Dat neemt niet weg dat het aan verdachte zelf is om kritisch te zijn op zijn eigen handelen en weg te blijven van strafbare gedragingen.
Omdat de rechtbank vrijspreekt van het vals opmaken van de facturen en de oplichting komt de rechtbank tot een flink lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en vindt een taakstraf van 60 uur in beginsel op zijn plaats voor het bewezenverklaarde feit en de genoemde omstandigheden.
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt hij een mildere straf.
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de zaak van verdachte is gestart op 15 maart 2017, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later op 15 maart 2019 afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 2 augustus 2021 uitspraak. De redelijke termijn is dus met twee jaar en ruim vier maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. De rechtbank past daarom een korting van tien procent (in dit geval 6 uur) toe.
De rechtbank vindt gelet op al deze omstandigheden een taakstraf van 54 uur passend. Als verdachte de taakstraf niet (goed) uitvoert kan de taakstraf worden omgezet in 27 dagen hechtenis.

6.Beslag

Onder verdachte is administratie en een vordering op [medeverdachte 1] in beslag genomen. Dit moet aan hem worden teruggegeven.

7.Benadeelde partij Tilburg University

Tilburg University vordert € 1.266.228,65 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor de proceskosten is gevorderd om een vergoeding conform het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven toe te wijzen.
De rechtbank kan alleen schadevergoeding toekennen voor schade die rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld. Verdachte wordt niet veroordeeld voor feiten die rechtstreeks betrekking hebben op Tilburg University. Daarom wordt Tilburg University niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Dat betekent dat de gevraagde schadevergoeding niet in deze strafzaak wordt beoordeeld. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart feit 1 en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte feit 3 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 3:medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
54 (vierenvijftig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 27 (zevenentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 1.00 STK Document, diverse administratie (goednummer 64007)’;
- 1.00 STK Vorderingen, 90042341 / RKH, vordering op [medeverdachte 1] .
Verklaart de benadeelde partij Stichting Katholieke Universiteit Brabant niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 augustus 2021.

Voetnoten

1.Tilburg University heette eerder Katholieke Universiteit Brabant en Universiteit van Tilburg. In dit vonnis wordt voor de leesbaarheid alleen gebruik gemaakt van Tilburg University.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het dossier, volgens de in dat dossier toegepaste codering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Verwijzingen met de code DOC zijn geschriften. De paginanummers zijn steeds de doorgenummerde pagina’s in het dossier.
3.DOC-133, p. 882; DOC-134, p. 883
4.V-001-05, p. 128
5.V-002-04, p. 165
6.V-003-05, p. 196
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 8 juni 2021, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] .
8.DOC-215; p. 1129; DOC-216, p. 1130: DOC-217, p. 1131; DOC-220, p. 1134