In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Coöperatieve Rabobank U.A. en Rabo Groen Bank B.V. over de vestiging van een recht van hypotheek op een woonhuis. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.P.B. Kroep, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat er geen recht van hypotheek rustte op het woonhuis, dat in eigendom was verkregen na een eerdere hypotheekakte van 21 november 2001. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.M. Vermaire, stelden dat het hypotheekrecht wel degelijk op het woonhuis rustte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 21 november 2001 een recht van hypotheek is gevestigd op een gedeelte van de boerderij, inclusief het woonhuis. De eiser voerde aan dat de hypotheekakte zo moest worden uitgelegd dat het hypotheekrecht niet op het woonhuis rustte, omdat een deel van het perceel in erfpacht was uitgegeven. De rechtbank oordeelde echter dat de tekst van de hypotheekakte duidelijk was en dat het woonhuis expliciet als onderpand was opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er een andere partijbedoeling was dan wat in de akte was vastgelegd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat het recht op toegang tot de rechter niet mag leiden tot misbruik van procesrecht, maar dat de vordering van de eiser niet evident ongegrond was. De kosten aan de zijde van de gedaagden werden begroot op € 1.782, inclusief griffierecht en salaris advocaat, en de eiser werd veroordeeld tot betaling van deze kosten, vermeerderd met wettelijke rente.