ECLI:NL:RBAMS:2021:3941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
13/650324-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na fatale schietpartij in Duivendrecht

Op 29 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 50-jarige man, die op 1 oktober 2019 zijn vriend in Duivendrecht heeft doodgeschoten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf en een schadevergoeding van ruim 461.000 euro aan de nabestaanden. De zaak kwam aan het licht na een melding van een getuige die een man met een bebloed gezicht in een auto aantrof. De politie vond het slachtoffer, [slachtoffer], met een pistool in zijn hand, maar de verdachte ontkende de schietpartij te hebben gepleegd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor moord met voorbedachte rade, maar dat doodslag wel bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het leven van [slachtoffer] had beëindigd door met een vuurwapen te schieten. De rechtbank hield rekening met de impact van de daad op de nabestaanden en de ernst van het feit, wat leidde tot de opgelegde straf. De vorderingen van de benadeelde partijen werden grotendeels toegewezen, met inbegrip van schadevergoeding voor gederfd levensonderhoud en affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650324-19 (Promis)
Datum uitspraak: 29 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Grave’ te Grave.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6, 7 en 29 juli 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.I. Witlox, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat de benadeelde partijen en hun raadsman, mr. R.A. Korver, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Op 1 oktober 2019 om 17:15 uur kwam bij de politie een (112-)melding binnen dat er op een parkeerplaats aan de Buitensingel in Duivendrecht, bij tuinpark “Nieuw Vredelust”, een man in een witte Volkswagen zat met een bebloed gezicht. De verbalisanten die ter plaatste gingen, troffen op de bestuurdersstoel van de witte Volkswagen een levenloze man aan, met in zijn uitgestrekte rechterhand een pistool. Op de achterbank van de auto zat een klein meisje in een kinderzitje. De man bleek later te zijn genaamd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Een poging tot reanimatie had geen effect meer. [slachtoffer] bleek overleden door één schot in het hoofd.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte op een strafbare manier betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] .

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Duivendrecht, althans in de gemeente Over-Amstel en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten door en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het door haar op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat verdachte degene is die [slachtoffer] heeft gedood. Op grond van het dossier kan, hoewel het er alle schijn van heeft, niet met zekerheid worden vastgesteld dat sprake is geweest van een vooropgezet plan en/of een moment van kalm beraad voorafgaand aan het doden van [slachtoffer] . Daarom is het juridisch gezien (net) geen moord.
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De officier van justitie komt tot die conclusie op basis van de in het requisitoir opgesomde bewijsmiddelen, waaronder een geschetste tijdlijn, getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. Het motief om [slachtoffer] van het leven te beroven ziet op geld, geld van [slachtoffer] dat verdachte van hem in bewaring had gekregen maar dat [slachtoffer] nu terug wilde van verdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotities primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, vanwege het ontbreken van de overtuiging dat verdachte [slachtoffer] zou hebben doodgeschoten. De raadsman voert daartoe - samengevat - het volgende aan.
Er bestaan onduidelijkheden met betrekking tot de tijdlijn. Zo staat niet vast hoe laat getuige [getuige] de parkeerplaats op de Buitensingel is komen oprijden. Het tijdstip dat wordt genoemd is een aanname van de politie. Ook klopt het niet dat [getuige] verdachte in zijn Mercedes heeft zien wegrijden. [getuige] geeft een omschrijving die niet bij de Mercedes van verdachte past. [getuige] heeft een andere auto gezien. Het vermoedelijke moment van overlijden is onjuist vastgesteld en moet liggen tussen het wegrijden van verdachte (17.12 uur) en de 112-melding van [getuige] (17.15 uur). Er is meer dan genoeg tijd geweest voor een derde om aan te komen rijden, te parkeren, te spreken met [slachtoffer] , [slachtoffer] door het hoofd te schieten, en te vertrekken.
De raadsman schetst twee alternatieve scenario’s, te weten: een derde heeft [slachtoffer] doodgeschoten, dan wel er is sprake van zelfdoding waarbij [slachtoffer] zichzelf per ongeluk heeft doodgeschoten. Verdachte heeft een plausibele verklaring voor het aantreffen van kruitsporen op zijn jas en in zijn auto en het aantreffen van zijn DNA op het vuurwapen. Hij en [slachtoffer] zijn ongeveer twee weken voor het incident op twee verschillende moment wezen proefschieten. Dit verklaart waarom er kruitsporen op de jas en in de Mercedes zitten en er DNA van verdachte op het vuurwapen is aangetroffen. Dat er geen DNA van het slachtoffer op het vuurwapen is aangetroffen maakt niet dat het scenario van zelfdoding, al dan niet bewust, zomaar terzijde kan worden geschoven. Uit het onderzoek op activiteitenniveau wordt (als je rekening houdt met de aannames) niet duidelijk welk scenario, welke hypothese, het meest waarschijnlijk is. Kortom de alternatieve scenario’s zijn niet onwaarschijnlijk en kunnen niet terzijde worden geschoven.
Voorts ontbreekt het motief. Dat verdachte geld van [slachtoffer] in bewaring had staat helemaal niet vast. De verklaring van [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ), de echtgenote van [slachtoffer] , en de verklaring van de moeder van [slachtoffer] zijn op dit punt evident tegenstrijdig. Tot slot is de toedracht niet vast te stellen en zijn er contra indicaties voor het daderschap van verdachte. Er is te veel gerede twijfel om tot een veroordeling te kunnen komen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in elk geval vrij moet worden gesproken van moord. Het bestanddeel voorbedachte rade kan niet worden bewezen. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 1 oktober 2019 had [slachtoffer] in de middag een afspraak met verdachte. Op camerabeelden van het benzinestation bij de Makro in Amsterdam-Zuidoost is te zien dat [slachtoffer] en verdachte daar elk in hun eigen voertuig om 15:12 uur aankwamen en om 15:15 uur weer vertrokken. [2] Vervolgens reden de beide voertuigen via de Van der Madeweg naar de Buitensingel in Duivendrecht. [3] Om 15:20 uur registreerde de navigatiecomputer van de auto van verdachte dat het bestuurdersportier werd geopend. [4] Verdachte stapte hierna in bij [slachtoffer] . [5] Op beveiligingscamera’s werd om 15:23:27 uur het voertuig van [slachtoffer] geregistreerd. Het voertuig reed over de Holterbergweg in de richting van Amstelveen. Om 16:08:25 uur registreerden diezelfde camera’s de auto wederom. Het voertuig reed weer over Holterbergweg in de richting van de Buitensingel. [6] Tussen 16:33 uur en 17:01 uur voerde zowel verdachte als [slachtoffer] een telefoongesprek. In beide gevallen straalden de toestellen zendmasten in de directe omgeving van de Buitensingel aan. [7] Verdachte zat vanaf dat hij rond 15:20 uur bij [slachtoffer] in de auto stapte bij [slachtoffer] in de auto, op de bijrijdersstoel. Het dochtertje van [slachtoffer] zat in haar stoeltje achterin. [8]
Om 17:09:30 uur werd [slachtoffer] via Facebook gebeld door zijn moeder. Verdachte zei tegen zijn moeder dat hij met [verdachte] in de auto zat. Het gesprek werd 33 seconden later, om 17:10:03 uur, beëindigd. [9] Om 17:12:24 uur registreerde de navigatiecomputer van de Mercedes van verdachte voor het eerst sinds 15:20 uur weer activiteit. Om 17:12:26 uur werd de bestuurdersportier van de Mercedes geopend en om 17:12:29 uur werd het portier weer gesloten. Om 17:12:36 uur was de Mercedes van verdachte, blijkens het navigatiesysteem van de auto, 86 meter verwijderd van de plek waar hij daarvoor geparkeerd stond, op de Buitensingel [nr] . [10] Om 17:13:13 uur werd de Mercedes van verdachte wederom waargenomen op de beveiligingscamera op de Holterbergweg. [11]
Om 17:15:36 uur belde getuige [getuige] met de 112-alarmcentrale en meldde dat er iemand op het parkeerterrein van tuinpark Nieuw Vredelust in een auto zat met een bebloed gezicht, met zijn hoofd opzij hangend tegen het raam. De persoon reageerde niet op claxonneren.
In dat 112-gesprek vertelde [getuige] ook dat hij bij aankomst op het parkeerterrein twee Mercedessen, waarvan één donkerkleurig met een blauw (taxi-)kenteken, had zien wegrijden en dat hij nog even achter de auto’s aan was gereden, maar dat hij ze kwijt was geraakt. [12] Het viel [getuige] op dat de taxi, vermoedelijk een Mercedes E-klasse, aan de zijkant stond op de weg, terwijl er zat parkeergelegenheid was. De taxi reed bij het wegrijden links de Buitensingel op. De andere Mercedes sloeg twee keer rechtsaf. [13] Deze Mercedes was wit of grijs en had een opvallend maanvormig vlak aan de zijkant, mogelijk een opgeplakte sticker maar het kan ook de vorm zijn geweest. Deze Mercedes was ‘een beetje racerig gemaakt met grijs aan de zijkant’. [14]
Om 17:17:13 uur ontving de telefoon van [slachtoffer] een spraakbericht van verdachte met de volgende inhoud:
‘Salaam alaikoem [slachtoffer] , Ik wil je zeggen: maak je je geen druk, alles komt goed, als Allah het wil, weet je?! Wees niet bang, wees niet bang… voor niets. Dat huis zal je krijgen, en die de rekeningen – zal je nog betalen, als Allah het wil. Alles komt goed, je hoeft niet te stressen. Ik sta bij je. Bel me alsjeblieft als je in het ziekenhuis bent. Doei.” [15]
Om 17:22 uur kwamen de hulpdiensten ter plaatste. Zij troffen in de auto met kenteken [kenteken 1] op de bestuurderstoel een man aan met een bebloed gezicht, met zijn hoofd tegen het linker portierraam geleund en een pistool in zijn rechterhand met een vinger aan de trekker. De slede van het pistool stond half open en in de kamer was een huls te zien. Op de achterbank zat een kindje dat later [dochter] , de dochter van [slachtoffer] , bleek te zijn. Het slachtoffer had geen hartslag meer. Reanimatie werd gestart, maar zonder resultaat. Het rijbewijs dat het slachtoffer bij zich droeg was van [slachtoffer] . [16] Om 20:10 uur werd door de forensisch arts een niet natuurlijk overlijden geconstateerd. [17] Tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] werd een kogel aan de binnenzijde van de schedelhuid links aangetroffen. Arts en patholoog dr. J. Fronczek concludeerde na de sectie dat het overlijden van [slachtoffer] werd verklaard door de gevolgen van één inschot van het hoofd. [18]
Op 4 oktober 2019 heeft [echtgenote] , echtgenote van [slachtoffer] , het lichaam van het overleden slachtoffer geïdentificeerd als dat van haar man, [slachtoffer] . [19]
Op 1 oktober 2019 heeft verdachte zich gemeld op het politiebureau en om 23:51 uur is een verklaring van verdachte als getuige opgenomen. Hij verklaarde onder meer dat toen hij die middag de parkeerplaats afreed, waar [slachtoffer] met zijn dochtertje in de auto achterbleef, hij een donkerblauwe Mercedes E klasse met blauwe kentekenplaten zag. Hij verklaarde dat dat dus een taxi was, maar volgens hem zonder taxibord op het dak. Hij zag dat deze auto voor hem draaide en terug reed naar de grote weg. Deze auto reed toen linksaf richting de Makro en verdachte was rechtsaf richting de Arena gereden. Die taxi viel verdachte gewoon op, hij vond het een rare situatie. [20]
Op 2 oktober 2019 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden bij verdachte, toen nog steeds getuige. Verdachte heeft toestemming verleend om de Mercedes met kenteken [kenteken 2] en de rode jas die hij aan had bij het tanken bij de Makro te onderzoeken. [21] Verdachte heeft tijdens het huisbezoek nogmaals verklaard dat het hem opviel toen hij weg reed vanaf de parkeerplaats dat er een luxe donkerblauwe Mercedes E-klasse met een blauwe kentekenplaat de parkeerplaats op kwam rijden, vervolgens meteen weer omdraaide en voor verdachte weg reed vanaf de parkeerplaats en links af sloeg, terwijl verdachte zelf rechtsaf ging. [22]
Ook nadat hem vervolgens steeds de cautie is gegeven, in zijn verklaringen als verdachte bij de politie en ter terechtzitting, blijft verdachte erbij dat hij, toen hij wegreed van de parkeerplaats en [slachtoffer] , een taxi zag die hem opviel.
Uit politieonderzoek bij de Taxicentrale Amsterdam (TCA) is naar voren gekomen dat er op 1 oktober 2019 tussen 17:10 en 17:16 uur één taxi van taxibedrijf TCA op of in de buurt van de Buitensingel is geweest. Het betreft de zwarte Mercedes van [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [23] Getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij op 1 oktober 2019 inderdaad naar de Buitensingel is gereden om daar een rondje te rijden nadat hij zijn auto had opgehaald bij de garage vanwege problemen met de schokdemper. [24]
De Mercedes van verdachte, waar verdachte op 1 oktober 2019 in reed, is lichtgrijs van kleur en heeft aan de zijkanten onder de deuren een zwarte strip. [25]
Het wapen dat in de hand van [slachtoffer] werd aangetroffen is onderzocht. Geconcludeerd werd dat de resultaten van het vergelijkend kogelonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de kogel en de huls zijn verschoten met het aangetroffen vuurwapen, dan wanneer de kogel en de huls zijn verschoten met een ander vuurwapen. [26]
Verder is uit DNA-onderzoek naar voren gekomen dat er op de slede van het vuurwapen en onder de greepplaten DNA is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van verdachte. De resultaten van dit DNA-onderzoek zijn meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonsteringen van de slede en onder de greepplaten DNA bevat van verdachte dan van willekeurig(e) onbekende(n). [27] Ook de inbeslaggenomen jas van verdachte en de Mercedes van verdachte zijn onderzocht. Zowel op de jas als in de Mercedes zijn schotresten aangetroffen (dat wil zeggen: de conclusie van de deskundige is dat de resultaten zeer veel waarschijnlijker zijn als het schotresten zijn dan als het geen schotresten zijn). [28]
Het NFI heeft geconcludeerd dat de resultaten van het DNA-onderzoek
iets waarschijnlijkzijn wanneer verdachte de schutter was dan wanneer een onbekende schutter het slachtoffer om het leven heeft gebracht en dat de resultaten
veel waarschijnlijkerzijn wanneer verdachte de schutter was dan wanneer het slachtoffer zichzelf van het leven heeft beroofd. Aanname hierbij is dat het vuurwapen voorafgaand aan het schietincident in bezit was van degene die heeft geschoten. [29] Ten slotte is de schootsafstand onderzocht. Naar het oordeel van de deskundige zijn de bevindingen van het schootsafstandonderzoek
veel waarschijnlijkerwanneer de schootsafstand kleiner is dan 2,5 centimeter, dan wanneer de schootsafstand groter is dan 2,5 centimeter. [30]
Vrijspraak van de ten laste gelegde moord
De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte de gelegenheid heeft gehad en heeft gebruikt om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Oftewel het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor het bewijs dat verdachte met voorbedachte rade [slachtoffer] heeft gedood. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde moord.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de (impliciet subsidiair) ten laste gelegde doodslag
De rechtbank vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het staat niet ter discussie dat de Mercedes van verdachte rond 17.12 uur is vertrokken van de parkeerplaats van tuinpark Nieuw Vredelust aan de Buitensingel te Duivendrecht en dat [getuige] om 17.15 uur 112 heeft gebeld. [getuige] verklaart dat hij op het moment dat hij kwam aanrijden, vóór de 112-melding, twee Mercedessen zag wegrijden, waarvan één een donkerkleurige taxi was. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij bij het wegrijden een donkerkleurige taxi heeft gezien, die wegreed. Voor de rechtbank staat op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op het moment dat hij de parkeerplaats op de Buitensingel bij tuinpark Nieuw Vredelust verliet
dezelfde taxizag wegrijden als die welke getuige [getuige] zag toen hij aan kwam rijden. Immers, zowel verdachte als [getuige] verklaren niet alleen over een donkerkleurige Mercedes met een blauw kenteken, maar ook over het opvallende rijgedrag van deze taxi en het linksaf slaan. Nu uit onderzoek bij de TCA is gebleken dat er op 1 oktober 2019 tussen 17.10 en 17.16 uur bovendien slechts één TCA-taxi op de Buitensingel in Duivendrecht aanwezig was, namelijk de taxi van [naam 1] , en [naam 1] heeft verklaard dat hij op de Buitensingel enkel een rondje reed om de schokbreker van zijn auto te testen, kan het niet anders dan dat [getuige] en verdachte dezelfde taxi, te weten die van [naam 1] , hebben gezien. Hetgeen naar het oordeel van de rechtbank betekent dat verdachte wegrijdt van de plaats delict op het moment dat [getuige] de parkeerplaats op komt rijden en deze - behalve de twee wegrijdende Mercedessen - een man met een bebloed hoofd in een witte Volkswagen Golf ziet zitten.
Anders gezegd: op het moment dat verdachte wegreed van de auto van [slachtoffer] , hing [slachtoffer] met bebloed hoofd tegen de zijruit in zijn auto en was het fatale schot al gelost.
Dit maakt alle scenario’s over wat er gebeurd zou kunnen zijn in de luttele minuten
nadatverdachte is weggereden irrelevant. Het fatale schot moet zijn gelost na het laatste telefoongesprek dat [slachtoffer] in zijn auto, in bijzijn van verdachte met zijn moeder voerde en vóór het openen van het portier van de auto van verdachte.
Verdachte heeft van meet af aan stellig ontkend dat hij het is geweest die [slachtoffer] heeft doodgeschoten. De rechtbank ziet echter, gelet op de korte tijdspanne tussen het beëindigen van het laatste telefoongesprek van [slachtoffer] om 17:10:03 uur en het openen van het portier van de auto van verdachte om 17:12:26 uur, waarna verdachte wegrijdt van de plaats delict, in combinatie met het aangetroffen DNA van verdachte op het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten en de schotresten op de jas van verdachte en in zijn Mercedes, geen ruimte voor een andersluidende conclusie dan dat verdachte [slachtoffer] in die tussenliggende twee minuten en 26 seconden van het leven heeft beroofd.
Door de verdediging zijn verschillende alternatieve scenario’s aangedragen als verklaring voor de technische bevindingen uit het dossier. Deze verschillende scenario’s zijn allen onderzocht maar niet aannemelijk geworden en zelfs op geen enkel punt door onderzoeksbevindingen bevestigd. De rechtbank schuift de verklaringen van verdachte dan ook als niet aannemelijk terzijde.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, hoewel een financieel motief denkbaar is, op basis van het dossier niet vast te stellen is wat het motief is geweest voor het doden van [slachtoffer] . Dat doet aan het daderschap van verdachte echter niets af.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend is bewezen. Van het onderdeel ‘medeplegen’ zal verdachte worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor een nauwe en bewuste samenwerking met (een) andere(n).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen waarnaar in rubriek 4.3. is verwezen bewezen dat verdachte:
op 1 oktober 2019 te Duivendrecht opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen te schieten in het hoofd van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is enig vormverzuim.
Dat de auto van het slachtoffer wellicht iets te snel is teruggegeven heeft geen nadeel opgeleverd voor verdachte, omdat al het mogelijke onderzoek was verricht. Door de deskundigen is te kennen gegeven dat een nader onderzoek geen onderscheidend resultaat zou opleveren vanwege de compactheid van de plaats delict (de auto).
De inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen is gebaseerd op de wet en daarmee niet wederrechtelijk. Het Openbaar Ministerie wilde elke mogelijkheid benutten om te achterhalen wat er die dag is gebeurd en wat het motief zou kunnen zijn. Er was sprake van een getrapte inzet, hetgeen niet ongebruikelijk is in een moordzaak. Dat het ‘aanlopen’ van de zus van verdachte mogelijk angstaanjagend is geweest maakt nog niet dat er sprake is van een bedreiging. De inzet van deze opsporingsmethoden is goed overwogen en besproken met de rechter-commissaris.
Voor de processen-verbaal geldt dat het opstellen hiervan mensenwerk is, waar weleens een foutje insluipt dat later wordt hersteld. Dat maakt niet dat er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Tot slot is er geen sprake van schending van de redelijke termijn: de tijd tussen aanhouding en berechting is benut voor het doen van uitgebreid onderzoek, mede op verzoek van de raadsman.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv.
Allereerst is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim nu het Openbaar Ministerie de plaats delict niet heeft veiliggesteld voor nader onderzoek. De verdediging had de Volkswagen Golf van het slachtoffer nader willen laten onderzoeken, maar dat bleek onmogelijk omdat de auto al was teruggegeven aan de nabestaanden. Door het ontnemen van deze mogelijkheid is het recht op een eerlijke behandeling geschonden. Dit levert een schending van artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) op.
Daarnaast zijn de volgende bijzondere opsporingsmiddelen ingezet die niet proportioneel zijn:
1. Afluisteren van gesprekken die verdachte met zichzelf voert in zijn cel, inclusief gebeden.
2. Bedreigen/pogen tot afpersen van verdachte middels een brief naar de PI.
3. Bedreigen/pogen tot afpersen van de zus van verdachte.
De raadsman heeft aan de hand van de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren uiteengezet dat deze (combinatie van) vormverzuimen tot strafvermindering moeten leiden. Kort gezegd komt het er volgens de raadsman op neer dat er sprake is van strafbaar handelen van de politie jegens verdachte (en zijn zus), subsidiair dat deze handelswijze in strijd is met artikel 3 EVRM.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de onjuiste, tegenstrijdige en late informatieverstrekking door het Openbaar Ministerie, hoewel inmiddels hersteld, een vormverzuim oplevert.
Het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn is geschonden, nu er meer dan 16 maanden zitten tussen de datum van zijn inverzekeringstelling (22 november 2019) en de datum van de uitspraak in eerste aanleg (29 juli 2021).
Voorts heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de recente inwerkingtreding en toepassing van de Wet Straffen & Beschermen (hierna: Wet SenB). De raadsman verzoekt om verdachte te berechten conform de oude regeling van vervroegde invrijheidstelling. Het is niet aan verdachte te wijten dat de zaak niet is afgedaan vóór inwerkingtreding van de Wet SenB op 1 juli 2021.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het oordeel van de rechtbank over de artikel 359a Sv verweren
Herstelde “vormverzuimen”
De onjuistheden en tegenstrijdigheden in enkele processen-verbaal waar de raadsman op heeft gewezen zijn hersteld. Verdachte heeft hiervan geen nadeel ondervonden. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een (onherstelbaar) vormverzuim waar zij consequenties aan moet verbinden. Hetzelfde geldt voor het (late) moment van verstrekken van de processtukken.
Het niet veiligstellen van de plaats delict voor nader onderzoek
Vaststaat dat [slachtoffer] is doodgeschoten in zijn Volkswagen Golf. De Volkswagen Golf, een plaats delict, is forensisch onderzocht, er zijn sporen veiliggesteld en vervolgens is de auto in een vrij vroege fase van het onderzoek aan de weduwe van [slachtoffer] teruggegeven. De officier van justitie heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat dit achteraf gezien wellicht te snel is geweest. Nader onderzoek aan de auto, waar de verdediging om heeft verzocht, was na teruggave niet meer mogelijk. Door het ontnemen van deze mogelijkheid aan de verdediging is artikel 6 EVRM geschonden. Verdachte heeft hierdoor nadeel geleden in die zin dat hem de toegang tot mogelijk bewijsmateriaal en de mogelijkheid tot nader onderzoek daaraan is ontnomen. Of dat door verdachte gewenste nadere onderzoek, gezien de bewezenverklaring, überhaupt iets had kunnen opleveren is een vraag die in het kader van dit verweer niet relevant is. Het voorgaande levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank zal hieronder ingaan op de gevolgen daarvan.
De inzet van bijzondere opsporingsmiddelen
Blijkens het dossier “Bijzondere opsporingsbevoegdheden” is er sprake geweest van een gecombineerde inzet van acties:
- twee acties op grond van artikel 126j Sv, te weten
de inzet ‘aanlopen’ van de zus van verdachte en
het sturen van een kaart aan verdachte in zijn cel,
- één actie op grond van artikel 126l Sv, te weten het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) in de cel van verdachte.
Afluisteren in cel van verdachte
Uit het dossier blijkt dat verdachte gedurende de periode van 20 november 2020 tot en met 10 januari 2021 is afgeluisterd in zijn cel, waar hij alleen verbleef. Voor deze inzet is, naast een bevel van de officier van justitie, door de rechter-commissaris een machtiging afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat het afluisteren van verdachte in zijn cel, waar hij zich onder andere vele malen tot zijn god heeft gericht, een grote inbreuk op de privacy van verdachte oplevert. Dit maakt echter nog niet dat er ook sprake is van een schending van het recht op privacy, nu de inzet conform de voorgeschreven wetsbepaling is gebeurd. Er was sprake van een ernstige verdenking en de inzet van het middel is door de rechter-commissaris getoetst. De rechtbank merkt nog op dat het gegeven dat achteraf blijkt dat uit de afgeluisterde gesprekken geen nieuwe informatie naar voren is gekomen, althans niet de informatie waar het Openbaar Ministerie op had gehoopt, niet maakt dat de inzet met terugwerkende kracht ongerechtvaardigd was.
Inzet tegen zus verdachte en brief voor verdachte in de P.I.
Op 3 december 2020 is er uitvoering gegeven aan het door de officier van justitie op 24 november 2020 afgegeven bevel op grond van artikel 126j Sv om [zus verdachte] , de zus van verdachte, te benaderen op een wijze die de indruk zou wekken dat dit door een derde partij, niet zijde de politie, werd gedaan. De kaders waarbinnen dit moest gebeuren en de over te brengen boodschap zijn vooraf besproken. Hierbij is expliciet afgesproken dat geen sprake mocht zijn van een bedreiging (in juridische zin) en dat er geen fysiek contact mocht zijn tussen de mannen en [zus verdachte] .
Door een drietal opsporingsambtenaren van Team Heimelijke Operaties is op 3 december 2020 contact gezocht met [zus verdachte] . Zij is gevolgd vanaf haar huis buiten Amsterdam naar de rechtbank in Amsterdam, waar zij heen ging voor een behandeling van een door haar ingediend klaagschrift. Onderweg, bij een bezinepomp, hebben de mannen bewust oogcontact gemaakt met [zus verdachte] , die dat ook heeft waargenomen. Vervolgens zijn ze haar opnieuw gevolgd tot aan de rechtbank en hebben haar daar opgewacht. Nadat [zus verdachte] de rechtbank weer verliet en onderweg was naar haar auto, is zij door hen op niet mis te verstane wijze aangesproken. Degene die haar aansprak had zijn mondkapje af, de andere twee mannen droegen een mondkapje waardoor hun gezicht niet volledig zichtbaar was. Op de opname is te horen dat [zus verdachte] op indringende wijze gevraagd wordt of zij ‘ [voornaam] ’ kent en dwingend gezegd wordt dat zij vóór 31 december 2020 € 150.000,- in bitcoins moet betalen. Onder andere wordt tegen haar gezegd “
jij en [voornaam] hebben een kankergroot probleem! Regel die kankershit”.Op de camerabeelden is te zien dat de [zus verdachte] alleen is en op het trottoir voor de gevel van een gebouw loopt wanneer ze wordt benaderd door drie mannen, dat de mannen dicht bij haar staan en haar min of meer insluiten.
[zus verdachte] is vervolgens doorgelopen naar haar auto, waar zij een briefje vond met daarop de tekst ‘bitcoin wallet’, een cijfer/lettercombinatie en het getal 150.000. Zij is onmiddellijk teruggelopen naar de rechtbank, waar zij de beveiliging heeft aangesproken die op hun beurt weer de politie hebben ingeschakeld. Diezelfde dag nog heeft [zus verdachte] aangifte gedaan van chantage/afpersing.
Op 28 december 2020 heeft de officier van justitie een bevel ‘stelselmatige inwinning van informatie’ afgegeven om een brief/en of kaart met tekst en bijgevoegd een foto van de woning [adres 2] of een foto van de auto van verdachte, te sturen naar verdachte in de P.I. Grave. Uit het bevel volgt dat de druk/dreiging zal worden opgelegd door middel van de tekst die wordt gebruikt. De tekst zal verwijzen naar de dreiging die [zus verdachte] heeft meegemaakt en naar de vraag wanneer het geld dat (vermoedelijk) door verdachte is verduisterd zal worden terugbetaald, aldus het bevel.
Op 4 januari 2021 heeft verdachte in zijn cel een brief ontvangen met de volgende tekst:
“As-Salam Alaykum. Zit je lekker veilig en rustig in je cel. Heb je al gesproken met je zus. Wij wachten nog steeds. Kijk naar de foto. Voor vergiffenis is het nooit te laat.”
Bij de brief is een foto gevoegd van de voordeur van de woning van de vrouw van verdachte.
Vooropgesteld wordt dat, anders dan bij het opnemen van de vertrouwelijke communicatie waarvoor door de rechter-commissaris een machtiging is afgegeven, de twee acties op grond van artikel 126j Sv niet aan de rechter-commissaris, althans niet formeel en in concreto, zijn voorgelegd. De rechter-commissaris heeft daarvoor ook geen machtiging afgegeven. De acties op grond van artikel 126j Sv zijn gestoeld op bevelen van de officier van justitie.
Deze gang van zaken is in beginsel in overeenstemming met de wet. Anders dan bij het opnemen van vertrouwelijke communicatie, waarvoor een machtiging van de rechter-commissaris nodig is, kan een bevel ex artikel 126j Sv door de officier van justitie worden afgegeven. Echter, de officier van justitie heeft ter terechtzitting van 7 juli 2021 anders gesuggereerd. Zij heeft in reactie op de verweren van de raadsman immers aangevoerd dat de hele kwestie was ‘voorgelegd aan de rechter-commissaris’ en dat mede om die reden geen sprake zou zijn van een vormverzuim. De rechtbank vindt dit een onjuiste voorstelling van zaken.
De omstandigheid dat [zus verdachte] geen betrokkene is in deze strafzaak zou er in theorie toe kunnen leiden dat vormverzuimen bij de actie die op haar was gericht buiten de strafzaak zouden moeten blijven gelet op de zogenaamde ‘Schutznorm’. In dit geval geldt echter dat de druk die op [zus verdachte] is uitgeoefend overduidelijk gericht was op verdachte en niet enkel ingezet werd om háár bang te maken. Deze druk op [zus verdachte] had als doel verdachte bang te maken, in de hoop hem zo aan het praten te krijgen (al dan niet tegen zichzelf in zijn cel, of tegen zijn zus of partner). Dat de druk bedoeld was voor verdachte blijkt evident uit het bericht dat aan verdachte is gezonden, waarin wordt gerefereerd aan het voorval met zijn zus. De rechtbank zal dus rekening houden met (de combinatie van) beide acties, het ‘aanlopen’ van de zus en het sturen van de kaart/brief aan verdachte in de P.I.
De rechtbank constateert dat sprake is geweest van een verregaande inbreuk op de rechten van verdachte en zijn zus. De manier waarop de zus van verdachte is achtervolgd (namelijk voor haar merkbaar) en vervolgens is benaderd, kan moeilijk anders worden gezien dan als een bedreiging. Uit de reactie van de parketpolitie van de rechtbank en de politieambtenaren bij wie zij later aangifte heeft gedaan komt naar voren dat niet alleen de zus maar ook de instanties (voor zover die niet op de hoogte waren van de omstandigheid dat het hier een politie inzet betrof) het incident zeer serieus namen en ook als zodanig beoordeelden. Hetzelfde geldt voor de door verdachte in zijn cel ontvangen kaart/brief.
Onder omstandigheden kan de inzet van dergelijke methoden geoorloofd zijn. Die inzet moet echter onder alle omstandigheden proportioneel zijn en er moet niet kunnen worden volstaan met inzet van lichtere middelen (subsidiariteit). In het geval van het benaderen van de zus van verdachte geldt dit des te meer, nu ze als ‘onschuldige derde’, die op geen enkel moment verdachte is geweest in deze strafzaak, onderwerp werd van de inzet van opsporingsmethoden.
Om te beoordelen of sprake is van een ongeoorloofde inzet van opsporingsmethoden dient de rechtbank dus na te gaan of is voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. In dat verband is het volgende van belang. De inzet heeft plaatsgevonden eind 2020 en begin 2021. Verdachte zat toen al ruim een jaar in voorarrest, de rechtbank had ernstige bezwaren tegen verdachte aangenomen en al vele malen bevestigd dat de aangenomen ernstige bezwaren tegen verdachte nog aanwezig waren en het onderzoek was, op wat forensische/technische details na, gereed. Verdachte was al vele malen verhoord en had ook (uitgebreide) verklaringen afgelegd. Hoewel de precieze toedracht van de dood van [slachtoffer] altijd onduidelijk is gebleven en met name het motief, zal er op het moment van de inzet van bedoelde opsporingsmethoden bij politie en Openbaar Ministerie weinig twijfel over hebben bestaan dat zij de juiste persoon als verdachte hadden aangemerkt en ook dat er voldoende bewijsmiddelen tegen hem waren verzameld. Zo heeft de officier van justitie het ook verwoord op de terechtzitting van 19 mei 2021:
“Het Openbaar Ministerie wilde elke mogelijkheid benutten om te achterhalen wat er die dag nou is gebeurd en wat het motief kan zijn. Het Openbaar Ministerie is een stap verder gegaan en heeft in de vertrouwelijkheid van verdachte nog wat informatie proberen in te winnen.”
De rechtbank onderkent het belang van het kennen van de toedracht en het motief, met name voor de nabestaanden. In dit geval echter is gedurende het onderzoek ook al heel veel wèl duidelijk geworden en bestaat er bij de nabestaanden van [slachtoffer] weinig twijfel over het door hen veronderstelde motief, zo is de rechtbank ter terechtzitting gebleken. Eind 2020 was dit niet anders. Er was ook geen sprake van dat er duidelijkheid moest komen over bijvoorbeeld de locatie van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] : het stoffelijk overschot is direct ter plekke aangetroffen en na vrijgave hebben de nabestaanden afscheid van [slachtoffer] kunnen nemen en hem kunnen begraven.
Kortom, hoewel er nog onbeantwoorde vragen waren, was er eind 2020 voldoende duidelijkheid om de zaak te kunnen berechten. Toch is ervoor gekozen om gebruik te maken van bijzondere opsporingsmethoden. Opsporingsmethoden, die een verregaande inbreuk maakten op de rechten en veiligheidsgevoelens van een onschuldige derde en van verdachte. Daarmee heeft het Openbaar Ministerie naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van het toelaatbare overschreden.
De officier van justitie heeft er nog op gewezen dat zij achteraf transparant is geweest over de inzet, dat een proces-verbaal is opgemaakt over wat er is gebeurd en dat zelfs ter terechtzitting het filmpje dat van de inzet is gemaakt is getoond. Deze transparantie dient echter niet als bijzondere omstandigheid te worden meegewogen, nu Sv en de beginselen van een goede procesorde de officier van justitie immers daartoe verplichten.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de inzet van de acties, gebaseerd op artikel 126j Sv, niet heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek.
Nu de rechtsgevolgen van dit onherstelbare vormverzuim niet uit de wet blijken, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of aan het vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg. Vooropgesteld wordt dat de inzet geen gevolgen heeft gehad voor de beoordeling van de bewijsmiddelen; de inzet heeft immers geen (nieuwe) bewijsmiddelen opgeleverd.
Dat de inzet voor de nodige angst bij verdachte heeft gezorgd, angst voor zichzelf maar zeker ook voor zijn familie voor wie hij vanuit detentie niets kon betekenen, is een nadeel dat verdachte door de inzet heeft ondervonden. Hoewel dit nadeel niet kan worden gezien als processueel nadeel van verdachte in zijn strafzaak, ziet de rechtbank wel aanleiding om aan het geconstateerde onherstelbaar vormverzuim gevolgen te verbinden. Strafvermindering als mogelijk rechtsgevolg van voldoende ernstige vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv is immers niet beperkt tot uitsluitend die gevallen waarin deze vormverzuimen hebben geleid tot benadeling van verdachte in zijn strafzaak: ook ander, voldoende ernstig nadeel van verdachte, kan grond bieden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. [31]
De rechtbank vindt het gelet op de ernst van het verzuim passend dat in dit geval, alles tezamen genomen, de op te leggen straf in enige mate wordt verminderd.
Strafoplegging
Bij het opleggen van een straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezenverklaarde strafbare feit en de persoon van de verdachte.
Ernst feit
De rechtbank stelt voorop dat verdachte een buitengewoon ernstig en schokkend strafbaar feit heeft gepleegd. Verdachte was de gerespecteerde huisvriend van het slachtoffer en diens vrouw en werd door hen vertrouwd. Verdachte was sedert enkele jaren betrokken bij het jonge gezin van het slachtoffer, wist van de toekomstplannen van [slachtoffer] en wist dat [slachtoffer] recent veel bij zijn opgenomen zoontje in het ziekenhuis verbleef. Verdachte en [slachtoffer] hadden een afspraak gemaakt en verdachte wist dat [slachtoffer] daarom op 1 oktober 2019 werd afgelost bij het bed van zijn zoontje door diens vrouw. [slachtoffer] had zijn 14 maanden oude dochtertje in een autostoeltje bij zich in zijn auto toen hij verdachte vervolgens ontmoette. Dit alles heeft verdachte er echter niet van weerhouden om met één pistoolschot van zéér nabij een kogel in het hoofd van [slachtoffer] te schieten en zo, in de auto, een einde te maken aan het leven van zijn vriend. Dat ook het 14 maanden oude dochtertje van [slachtoffer] op dat moment vlak bij haar vader in de auto zat maakt het feit extra schokkend. Verdachte heeft het vervolgens doen lijken alsof er sprake was van suïcide, door het wapen in de hand van [slachtoffer] te leggen met diens vinger om de trekker. Slechts enkele minuten nadat verdachte de plaats delict heeft verlaten heeft hij tenslotte nog een spraakbericht verzonden naar de telefoon van [slachtoffer] , met de strekking dat alles goed zou komen. Deze berekenende handelswijze ná het doden van [slachtoffer] kleurt het gedrag van verdachte als kil en berekenend. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, ten koste van de nagedachtenis aan [slachtoffer] door de nabestaanden, heeft getracht het te doen voorkomen alsof [slachtoffer] zijn eigen leven had genomen.
Verdachte heeft steeds stellig ontkend dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. Wat er op 1 oktober 2019 in de auto van [slachtoffer] vooraf is gegaan aan het fatale schot is niet bekend geworden. Uit het dossier is niet gebleken van enig conflict tussen [slachtoffer] en verdachte en uit het letsel van [slachtoffer] blijkt evenmin van een fysieke strijd voorafgaand aan zijn dood. Hoewel er diverse verklaringen zijn die wijzen richting een financieel motief, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen wat het motief voor verdachte was om [slachtoffer] dood te schieten.
De weduwe heeft ter terechtzitting treffend verwoord welke impact het overlijden van haar man op haar en het leven van haar kinderen heeft gehad en nog steeds heeft. Zij en haar kinderen zijn hun liefhebbende en zorgzame man en vader kwijt en moeten de rest van hun leven verder zonder hem. Ook uit de slachtofferverklaring van de moeder blijkt dat het slachtoffer zorgzaam was en zijn moeder financieel ondersteunde en hoezeer de dood van haar zoon haar pijn en verdriet doet. Dat verdachte geen verantwoording voor zijn daad heeft willen afleggen maakt daarnaast dat de nabestaanden nog altijd met de vraag leven waarom [slachtoffer] door verdachte is gedood.
Doodslag is één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht, waar een maximum gevangenisstraf van 15 jaar op staat. Het nemen van het leven van een ander is onherroepelijk en zodanig ernstig, dat alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie is. Voor doodslag zijn er geen oriëntatiepunten voor straftoemeting gepubliceerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting daarom mede georiënteerd op de voor doodslag opgelegde straffen. De strafmaat ligt in uitspraken betreffende doodslag in de regel tussen de acht en twaalf jaar. De rechtbank vindt dat de ernst van het feit een straf rechtvaardigt die in enige mate boven de twaalf jaar uit komt.
Persoon verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 24 juni 2021 blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor strafbare feiten. De feiten waarvoor hij vóór die tijd is veroordeeld, betreffen delicten die ofwel geen geweldsaspect omvatten ofwel een gering geweldsaspect dat in geen verhouding staat tot het onderhavige feit. De rechtbank zal het strafblad van verdachte dan ook niet in strafverzwarende zin meewegen bij de strafbepaling.
Over de persoon van verdachte is uit het dossier verder naar voren gekomen dat verdachte bekend staat als een gelovig, vriendelijk en behulpzaam persoon.
Uit het rapport en advies van Reclassering Nederland, van 21 februari 2020, blijkt dat de reclassering vanwege de ontkennende houding van verdachte geen delictanalyse kan maken, geen criminogene factoren kan bepalen en geen inschatting kan maken van het recidivegevaar. Er zijn volgens de reclassering geen aanwijzingen voor eventuele noodzaak voor gedragsverandering en er zijn geen aanwijzingen voor psychische problemen. Er is geen sprake van een verstandelijke beperking.
Uit het rapport dat psycholoog R.A. Sterk op 28 juni 2020 heeft opgemaakt van het forensisch psychologisch onderzoek naar verdachte, blijkt onder meer dat er bij verdachte geen psychische stoornis, verstandelijke handicap en/of psychogeriatrische aandoening is geconstateerd. Ook ten tijde van het ten laste gelegde feit, zo heeft de psycholoog vastgesteld, was geen sprake van psychische problematiek en dat brengt met zich mee dat er geen argumenten zijn gevonden die een vermindering van de toerekenbaarheid met zich meebrengen. De rechtbank wordt geadviseerd om het tenlastegelegde –indien bewezen– verdachte volledig toe te rekenen. Vanuit oogpunt van psychopathologie kan er door de psycholoog geen uitspraak over de kans op herhaling worden gedaan. Vanuit forensisch oogpunt is geen behandeling geïndiceerd.
De rechtbank zal de conclusies van de psycholoog overnemen en tot de hare maken en verdachte aanmerken als volledig toerekeningsvatbaar.
In de persoon van verdachte ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om de straf te matigen.
Consequentie vormverzuim voor strafmaat
Echter heeft de rechtbank vastgesteld dat sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, te weten het niet veiligstellen van de plaats delict voor nader onderzoek, het ‘aanlopen’ van de zus van verdachte en het versturen van de kaart aan verdachte in zijn cel. Deze vormverzuimen zal de rechtbank in strafmatigende zin meewegen, waardoor het hiervoor genoemde in enige mate overstijgen van twaalf jaar gevangenisstraf niet meer in de rede ligt.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van de redelijke termijn. Er is sprake van een ernstig feit, een stellig ontkennende verdachte, een ogenschijnlijke suïcide en deels complex onderzoek. Er is veel en tijdrovend onderzoek verricht en de verdediging heeft zelf een grote bijdrage geleverd aan het tijdsverloop door de grote hoeveelheid (forensische) onderzoekswensen, die bijna allemaal zijn gehonoreerd.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Op 1 juli 2021 is Wet SenB in werking getreden en deze wet is van toepassing op de tenuitvoerlegging van de in onderhavige zaak opgelegde gevangenisstraf. De Wet SenB houdt géén wijzigingen in ten aanzien van de strafmaat en de straftoemeting, maar betreft wijzigingen in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en het Wetboek van Strafrecht (Sr) inzake de regeling van de detentiefasering en de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI). De raadsman heeft betoogd dat de nieuwe regeling in onderhavige zaak zou moeten leiden tot de oplegging van een lagere straf, nu zaak voor 1 juli 2021 had kunnen worden afgedaan en de regeling in het nadeel van verdachte is gewijzigd.
De rechtbank begrijpt dat de Wet SenB voor de verdachte, na veroordeling, gevolgen heeft die voelen als een strafverzwaring. Immers vóór 1 juli 2021 zou verdachte van rechtswege in aanmerking zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling na 2/3 deel van zijn gevangenisstraf te hebben uitgezeten, met -bij een gevangenisstraf van 12 jaar- een strafrestant van 4 jaar. Voor de tenuitvoerlegging van de door de rechtbank aan verdachte opgelegde straf betekent de Wet SenB echter onder meer dat er
maximaal sprake zal kunnen zijn van 2 jaar voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tegen de achtergrond van de hierboven gegeven strafmotivering ziet de rechtbank echter geen ruimte om de door haar passend geachte straf vanwege de regelingen in de Wet SenB betreffende de tenuitvoerlegging te matigen.
De rechtbank zal, gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 6 Sv, bepalen dat de opgelegde gevangenisstraf volledig ten uitvoer zal worden gelegd binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma (als bedoeld in artikel 4 Pbw) dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling.

9.Beslag

De raadsman heeft om teruggave verzocht van de onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten:
- 1 STK auto (Mercedes Benz uit 2014 met kenteken [kenteken 2] ) met goednummer G5733619;
- 1 STK horloge (Breitling) met goednummer G5842348.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op voornoemde goederen conservatoir beslag ligt en heeft de rechtbank verzocht om dit te handhaven.
De rechtbank is van oordeel dat zij geen beslissing kan nemen ten aanzien van deze voorwerpen, omdat sprake is van conservatoir beslag.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

10.1.
De vorderingen
[echtgenote] (weduwe)
De benadeelde partij [echtgenote] vordert € 346.330,52 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit gederfd levensonderhoud, toekomstige medische (reis- en parkeer) kosten, oppaskosten en toekomstige oppaskosten. Daarnaast vordert zij € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade
(€ 20.000,- aan affectieschade en € 30.000,- aan shockschade/aantasting in de persoon), te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte vordert de benadeelde partij € 1.815,- aan buitengerechtelijke kosten voor het opstellen van het rapport ter vaststelling van de gederfde inkomsten.
[zoon] (minderjarige zoon)
De benadeelde partij [zoon] vordert € 47.815,- aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit gederfd levensonderhoud en toekomstige reis- en parkeerkosten t.b.v. medische behandeling) en € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade (bestaande uit affectieschade en shockschade/aantasting in de persoon), te vermeerderen met de wettelijke rente.
[dochter] (minderjarige dochter)
De benadeelde partij [dochter] vordert € 57.779,- aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit gederfd levensonderhoud en toekomstige reis- en parkeerkosten t.b.v. medische behandeling) en € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade (bestaande uit affectieschade en shockschade/aantasting in de persoon), te vermeerderen met de wettelijke rente.
[moeder slachtoffer] (moeder slachtoffer)
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] vordert € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente
.
10.2.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de materiële schade van alle vorderingen kan worden toegewezen, met uitzondering van de toekomstige medische reis- en parkeerkosten en de oppaskosten. De gevorderde affectieschade en immateriële schade op grond van shockschade, dan wel aantasting in persoon, kan eveneens aan alle benadeelde partijen worden toegewezen. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen voorschot toe te kennen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast vordert de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente op te leggen.
De raadsman heeft - ingeval van een bewezenverklaring - primair verzocht om de benadeelde partijen voor de post ‘inkomstenderving’ geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien deze post een onevenredige belasting van het strafgeding betekent. Subsidiair betwist de raadsman de juistheid van dit deel van de vordering bij gebrek aan andersluidende wetenschap. Uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht om toewijzing tot de kapitalisatiedatum. De toekomstige kosten dienen te worden afgewezen omdat deze niet voor vergoeding vatbaar zijn. Ten aanzien van de oppaskosten stelt de raadsman dat niet is komen vast te staan dat deze kosten in het verleden niet ook gemaakt dienden te worden. Deze kosten moeten dan ook worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard. De gevorderde immateriële schadevergoeding van [dochter] op grond van shockschade of aantasting in de persoon moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding betekent nu primair onvoldoende is komen vast te staan dat er sprake is van shockschade en subsidiair de hoogte van de shockschade onvoldoende onderbouwd is, althans wordt betwist. Ook bij [echtgenote] is er geen grond voor toewijzing van immateriële schade op grond van shockschade of aantasting in de persoon. Op grond van de huidige stand van de jurisprudentie is slechts sprake van recht op shockschade als er nog een bijzondere reden is die een shock rechtvaardigt, waardoor extra schade is ondervonden. Dat is hier niet het geval. Tot slot dient de gevorderde immateriële schadevergoeding van [zoon] op grond van aantasting in de persoon evenwel te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van alle gevorderde affectieschade en de vergoeding van de kosten voor het opstellen van het rapport refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de wet (artikelen 51f en 361 Sv) volgt dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces schadevergoeding kan vragen. Daarop geldt een uitzondering als diegene is overleden door dat strafbare feit. In dat geval kunnen de nabestaanden en naasten zich voegen in de strafprocedure en schadevergoeding vragen. De schade waarvoor vergoeding mogelijk is, beperkt zich tot - kort gezegd - de kosten voor de begrafenis, schade vanwege het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, affectieschade, shockschade en de schade die je als erfgenaam kunt vragen.
Benadeelde partij [echtgenote]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [echtgenote] door de doodslag op haar man rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Gederfd levensonderhoud
Kort samengevat volgt uit het eerste lid van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat naasten die door de overledene in hun levensonderhoud werden voorzien, deze kosten van de aansprakelijke persoon kunnen vorderen. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor gederfd levensonderhoud met de berekening van expertisebureau [naam 2] voldoende zijn onderbouwd en voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft geen reden om de expertise en onafhankelijkheid van dit bureau in twijfel te trekken. De bedragen komen de rechtbank overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor. De raadsman heeft zijn betwisting van de berekeningen in het rapport op geen enkele concrete manier onderbouwd, enkel in algemene zin “bij gebrek aan andersluidende wetenschap”. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de raadsman de vordering en het rapport al geruime tijd kende (sinds oktober 2020) en niet eerder kenbaar heeft gemaakt dat bepaalde uitgangspunten uit het rapport hem onduidelijk zijn.
Oppaskosten
De oppaskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht het alleszins voorstelbaar dat [echtgenote] als alleenstaande moeder van twee jonge kinderen oppaskosten moet maken en ziet voldoende causaal verband met het bewezenverklaarde delict. De kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank ook niet onredelijk voor.
Toekomstige kosten
De rechtbank verklaart [echtgenote] , overeenkomstig de standpunten van de benadeelde partij, de officier van justitie en de raadsman, niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op de toekomstige medische parkeer- en reiskosten en toekomstige oppaskosten omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Kosten rapport [naam 2]
De rechtbank zal de post ‘buitengerechtelijke kosten’ toewijzen, het bedrag dat wordt gevorderd voor de door [naam 2] opgestelde rapportage ter vaststelling van de gederfde inkomsten. Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt en onderbouwd met een factuur. Daarbij wordt overigens opgemerkt dat dit rechtstreekse schade betreft - namelijk kosten ter vaststelling van de schade - en geen buitengerechtelijke kosten, zoals door de raadsman is betoogd.
Totaal toegewezen bedrag materiële schade
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe tot een totaal bedrag van € 341.645,52.
Immateriële schade
Affectieschade
Affectieschade is immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet van onder meer het overlijden van een naaste. In artikel 6:108 lid 4 BW staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hierbij worden onder andere ouders, kinderen, partners en zorgrelaties genoemd.
Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft [echtgenote] recht op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering toe.
Shockschade
Een vordering tot vergoeding van shockschade moet worden beoordeeld aan de hand van de rechtspraak van de Hoge Raad. Bij shockschade gaat het om schade van de benadeelde partij zelf bij wie door het zien van een ernstige gebeurtenis of vanwege de directe confrontatie van de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok ontstaat, waardoor diegene geestelijk letsel krijgt. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat geestelijk letsel zal zich vooral voordoen als iemand in een nauwe relatie staat met degene die bij het ongeval is gedood of gewond is geraakt. In de rechtspraak worden de voorwaarden om shockschade te vergoeden strikt toegepast.
De rechtbank erkent zonder meer dat de gevolgen van het gewelddadige overlijden van [slachtoffer] voor [echtgenote] zeer ingrijpend zijn en dat dit heeft geleid - en nog dagelijks leidt - tot veel pijn en verdriet. Deze erkenning kan echter niet de grond voor toewijzing zijn. Daarvoor moet zijn voldaan aan het hiervoor genoemde criterium van de Hoge Raad.
[echtgenote] is kort na het overlijden van haar partner met zijn lichaam en het (inschot)letsel aan zijn hoofd geconfronteerd omdat zij hem heeft moeten identificeren. Dit is ongetwijfeld confronterend en emotioneel voor haar geweest. [echtgenote] heeft echter geen onderbouwing aangeleverd waaruit blijkt dat bij haar sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, veroorzaakt door de shock van deze confrontatie. In de regel wordt een vordering tot vergoeding van shockschade afgewezen als deze niet is onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een psycholoog of psychiater. Ook op andere wijze is niet gebleken dat [echtgenote] geestelijk letsel heeft opgelopen specifiek door de confrontatie met het lichaam van [slachtoffer] .
Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering op grond van shockschade zou nader onderzoek nodig zijn. De behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering op dit punt bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de psychische schade door de confrontatie met haar overleden partner vergoed kan worden op een andere grondslag te weten “aantasting van de persoon op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en eerste lid onder b, van het BW.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het BW. Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Deze grond (aantasting in de persoon op andere wijze) geldt ook voor nabestaanden maar dan alleen in de vorm van shockschade. Dit is onder andere bepaald in het zogenaamde Taxibus-arrest en het Vilt-arrest. [32] Uit die arresten kan worden afgeleid dat ten aanzien van nabestaanden in het wettelijk systeem geen plaats is voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is. Anders dan de raadsman van de benadeelde heeft betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank deze jurisprudentie nog onverkort van toepassing.
Hiervoor heeft de rechtbank al uiteengezet waarom [echtgenote] in deze procedure niet in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. De wet geeft geen ruimte om desondanks een vergoeding toe te wijzen in de vorm van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Dat betekent dat er geen wettelijke grondslag is voor de gevorderde immateriële schade van € 30.000,-. Deze vordering zal daarom ook op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [zoon]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [zoon] door de doodslag op zijn vader rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Gederfd levensonderhoud
De kosten voor gederfd levensonderhoud komen, nu [zoon] de minderjarige zoon is van de overledene, op grond van artikel 6:108 lid 1 onder a BW voor vergoeding in aanmerking. De kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onrechtmatig voor. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de vordering van [echtgenote] op dit punt.
Toekomstige kosten
De rechtbank verklaart [zoon] , overeenkomstig de standpunten van de benadeelde partij, de officier van justitie en de raadsman, niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die gaat over de toekomstige medische parkeer- en reiskosten ad. € 1.500,- omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Totaal toegewezen bedrag materiële schade
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe tot een totaal bedrag van € 46.315,-.
Immateriële schade
Affectieschade
De rechtbank stelt vast - onder verwijzing naar wat hiervoor met betrekking tot de vordering van [echtgenote] is overwogen over affectieschade - dat aan de benadeelde partij [zoon] door de bewezenverklaarde doodslag op zijn vader [slachtoffer] affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft hij aanspraak op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij op dit punt dan ook toe.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De rechtbank verwijst voor het juridische kader naar wat over aantasting in de persoon op andere wijze is overwogen met betrekking tot de vordering van [echtgenote] op dit punt. Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon op andere wijze. Dat betekent dat er in deze zaak geen wettelijke grondslag is aan te wijzen voor vergoeding van immateriële schade. Het hierop betrekking hebbende deel van de vordering wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [dochter]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [dochter] door de doodslag op haar vader rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Gederfd levensonderhoud
De kosten voor gederfd levensonderhoud komen, nu [dochter] de minderjarige dochter is van de overledene, op grond van artikel 6:108 lid 1 onder a BW voor vergoeding in aanmerking. De kosten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onrechtmatig voor. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen over inkomstenderving met betrekking tot de vordering van [echtgenote] .
Toekomstige kosten
De rechtbank verklaart [dochter] , overeenkomstig de standpunten van de benadeelde partij, de officier van justitie en de raadsman, niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die gaat over de toekomstige medische parkeer- en reiskosten ad. € 1.500,- omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt.
Totaal toegewezen bedrag materiële schade
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe tot een totaal bedrag van € 56.279,-.
Immateriële schade
Affectieschade
De rechtbank stelt vast – onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen over affectieschade – dat aan de benadeelde partij [dochter] door de bewezenverklaarde doodslag op haar vader [slachtoffer] affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft zij aanspraak op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij dan ook toe.
Shockschade
De rechtbank verwijst voor het juridische kader naar hetgeen over shockschade is overwogen met betrekking tot de vordering van [echtgenote] .
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van [dochter] wel voldaan aan de criteria voor toekenning van shockschade. [dochter] zat in dezelfde auto als haar vader op het moment dat haar vader in zijn hoofd werd geschoten. Dat zij op dat moment pas 14 maanden oud was, neemt niet weg dat de visuele en auditieve waarneming evident een schok bij haar teweeg kan hebben gebracht. Dat dit ook inderdaad het geval is geweest volgt uit de medische stukken die zijn overgelegd. Als gevolg van deze gebeurtenis is [dochter] gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis waarvoor zij EMDR-behandelingen heeft ondergaan. De vordering tot immateriële schade vanwege shockschade zal op het grond van het bovenstaande dan ook worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van
€ 30.000,- is door verdachte niet betwist en komt de rechtbank gelet op alle omstandigheden ook niet onredelijk voor. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [moeder slachtoffer]
Immateriële schade
Affectieschade
De rechtbank stelt vast –onder verwijzing naar wat hiervoor met betrekking tot de vordering van [echtgenote] is overwogen over affectieschade– dat aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer] door de bewezenverklaarde doodslag op haar zoon [slachtoffer] affectieschade is toegebracht. Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft zij aanspraak op vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 17.500,-.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal ten aanzien van alle toegewezen vorderingen de schadevergoedingsmaatregel opleggen op hierna te noemen wijze, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal de hierna te noemen duur. Daarnaast is verdachte vanaf 1 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt, gelet op het bepaalde in artikel 359, lid 6 Sv, dat de opgelegde gevangenisstraf volledig ten uitvoer zal worden gelegd binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma (als bedoeld in artikel 4 Pbw) dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Vorderingen benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [echtgenote]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 341.645,52(driehonderd eenenveertigduizend zeshonderdvijfenveertig euro en tweeënvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,-(twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 oktober 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [echtgenote] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ter zake toekomstige schade en shockschade of aantasting in de persoon en wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [echtgenote] aan de Staat € 361.645,52 (driehonderd eenenzestigduizend zeshonderdvijfenveertig euro en tweeënvijftig cent) te betalen, bestaande uit € 341.645,52 aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 2 (twee) maanden. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [zoon]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 46.315,-(zesenveertigduizend driehonderdvijftien euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 20.000,-(twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 oktober 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zoon] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ter zake toekomstige schade en schade op grond van shockschade of aantasting in de persoon en wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zoon] aan de Staat € 66.315,- (achtenveertigduizend driehonderdvijftien euro te betalen, bestaande uit € 46.315,- aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 2 (twee) maanden. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [dochter]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 56.279,-(zesenvijftigduizend tweehonderdnegenenzeventig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 50.000,-(vijftigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 oktober 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [dochter] voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ter zake toekomstige schade en wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [dochter] aan de Staat € 106.279,- (honderd zesduizend tweehonderdnegenenzeventig euro) te betalen, bestaande uit € 56.279,- aan vergoeding van materiële schade en € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 2 (twee) maanden. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 17.500,-(zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 1 oktober 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [moeder slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [moeder slachtoffer] aan de Staat
€ 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) te betalen, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 2 (twee) maanden. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2021.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, camerabeelden Makro, p. Z149.
3.Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek GPS data 1 oktober 2019 Mercedes [kenteken 2] , p. Z414 e.v., met name p. Z417.
4.Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek koppeling deurgegevens en tijden zes ritten, p. Z717 e.v., met name p. Z719.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte (als getuige) op 1 oktober 2019, p. Z099.
6.Proces-verbaal van bevindingen, camerabeelden Endemol, p. Z155.
7.Proces-verbaal van bevindingen, analyse historische telecomgegevens, p. Z337.
8.Volgens de verklaringen van verdachte, bijvoorbeeld zijn verklaring (als getuige) op 1 oktober 2019, p. Z099.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. Z182 en proces-verbaal van verhoor getuige [moeder slachtoffer] , p. Z376 e.v., met name p. Z381.
10.Proces-verbaal van bevindingen, digitaal onderzoek navigatiecomputer, p. Z1272.
11.Proces-verbaal van bevindingen, camerabeelden Endemol, p. Z156.
12.Proces-verbaal van bevindingen, 112-gesprek, p. Z043.
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige, p. Z135 en Z136.
14.Proces-verbaal bevindingen, p. Z 42-44, proces-verbaal van verhoor van getuige, p. Z135 en getuigenverhoor van [getuige] bij de rechter-commissaris op 8 juni 2020, p. 4.
15.Proces-verbaal van bevindingen, onderzoek aan telefoon van [slachtoffer] , p. Z986.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. Z019 en Z020.
17.Een geschrift, zijnde een schouwverslag, P. Z060.
18.NFI-rapport van 8 oktober 2019, zijnde een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, p. Z558.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. Z059.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. Z98 e.v., met name p. Z99.
21.Proces-verbaal van bevindingen, huisbezoek [verdachte] , p. Z218.
22.Proces-verbaal van bevindingen, huisbezoek [verdachte] , p. Z219.
23.Proces-verbaal van bevindingen, resultaat onderzoek TCA taxi op Buitensingel, p. Z143.
24.Proces-verbaal van telefonisch contact getuige [naam 1] , p. Z144.
25.Te zien o.a. op de foto op p. Z 149 en Z426 en beschreven op p. Z166.
26.NFI rapport van 30 maart 2020, zijnde een herzien rapport Wapentechnisch en munitieonderzoek (aanvraagnummer 012), p. Z657 e.v., met name p. Z671.
27.NFI rapport van 26 november 2019, zijnde een rapport DNA-onderzoek (aanvraag 011), p. Z368 en FLDO (contra)rapport van 3 november 2020, zijnde een rapport forensisch DNA-onderzoek, ongenummerd.
28.NFI rapport van 19 november 2019, zijnde een rapport schotrestenonderzoek (aanvragen 004 en 005), p. Z306 en NFI rapport van 8 mei 2020, zijnde een aanvullend rapport schotrestenonderzoek (aanvragen 005, 007, 013), p. Z209.
29.NFI rapport van 16 april 2021, zijnde een onderzoek op activiteitenniveau (aanvraag 016), ongenummerd.
30.NFI rapport van 8 mei 2020, zijnde een aanvullend rapport schotrestenonderzoek, p. Z917.
31.ECLI:NL:HR:2020:1092 (zaak Anne Faber)
32.