ECLI:NL:RBAMS:2021:3922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
13.096434.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor cocaïnevervoer en witwassen

Op 23 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van 2 kilogram cocaïne en het witwassen van € 20.000,-. De verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 8 april 2021 aangehouden tijdens een verkeerscontrole op de A10 West. De politie had de verdachte staande gehouden vanwege zijn opvallende rijgedrag en de auto werd doorzocht op basis van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de doorzoeking werden in een verborgen ruimte in de auto zowel de cocaïne als het contante geld aangetroffen.

De rechtbank oordeelde dat de staandehouding en de doorzoeking rechtmatig waren. De verdachte had geen geldige identificatie kunnen tonen, wat de politie het recht gaf om verder onderzoek te doen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De verdachte bekende tijdens de zitting dat hij de cocaïne en het geld had gekregen met de bedoeling deze in Amsterdam af te leveren. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank benadrukte dat het vervoeren van harddrugs en het witwassen van criminele gelden ernstige misdrijven zijn die de volksgezondheid en de integriteit van de economie bedreigen.

Daarnaast werden de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de auto en het contante geld, verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer. De rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.096434.21
Datum uitspraak: 23 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van:
Medeplegen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, in ieder geval het opzettelijk aanwezig hebben van 2 kilogram cocaïne op 8 april 2021;
Medeplegen van witwassen van € 20.000,- op 8 april 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. De doorzoeking van de auto was onrechtmatig. Daardoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarop moet bewijsuitsluiting volgen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Verwerping van het verweer tot bewijsuitsluiting
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 april 2021 reed verdachte in een auto met een Belgisch kenteken op de A10 West. Verbalisant [verbalisant 1] geeft in zijn proces-verbaal aan dat hij de indruk kreeg dat dit voertuig zich leek in te houden en zich leek te verschuilen achter het overige verkeer. Ook geeft hij aan dat hij zag dat het voertuig heel vroeg remde (op een afwijkende manier ten opzichte van het overige verkeer) en leek te schrikken van de aanwezigheid van de politie en dat het voertuig niet helemaal doorreed tot aan de stopstreep, maar op een ontwijkende en afwijkende manier bleef schuilen achter een bestelbusje. Uit de politiesystemen bleek dat de auto op naam stond van [persoon], geboren op [geboortedag 2] 1999 en deze kentekenhouder zat volgens deze verbalisant zeker niet in de auto. Daar kwam bij dat het een buitenlands voertuig betrof terwijl er op dat moment, in verband met de COVID-19-pandemie, zeer weinig buitenlandse voertuigen reden in Amsterdam. Daarom besloot verbalisant [verbalisant 1] het voertuig te controleren op basis van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994. Verdachte toonde vervolgens een Albanees rijbewijs, een Albanese identiteitskaart en een Belgisch verblijfsdocument. Genoemde verbalisant gaf aan dat, omdat dit geen identiteitsdocumenten zijn in de zin van artikel 1 Wet op de identificatieplicht, hij besloot het voertuig te doorzoeken op zoek naar eventuele aanwezigheid van een geldig identiteitsbewijs. Hij zag dat er op de achterbank een jas lag, waarop de portier werd geopend om te kijken of er in de jas een geldig identiteitsbewijs zou zitten. Op dat moment zagen twee inmiddels aangesloten collega’s van hem dat de middenconsole afwijkingen had in de naden en niet naadloos aansloot op de rest van het interieur. Toen één van hen, verbalisant [verbalisant 2], aan het middenconsole voelde, voelde hij dat daar beweging in zat. Hij geeft aan dat hij keek door het luchtrooster in de middenconsole en een magneet zag zitten. Daarop concludeerde hij dat er een verborgen ruimte moest zijn aangebracht in het voertuig. Op dat moment is besloten verdachte de cautie te geven en is het voertuig nader en grondig doorzocht op grond van artikel 96b Sv. In de middenconsole zijn in de verborgen ruimte twee blokken en twee pakketten geld aangetroffen. Uit de indicatieve test bleek dat de inhoud van de pakketten cocaïne was.
De rechtbank oordeelt dat de staandehouding rechtmatig was. De politie voerde met geldige redenen een verkeerscontrole uit op basis van de Wegenverkeerswet. Met name het opvallende rijgedrag is een geldige reden om het voertuig staande te houden voor een verkeerscontrole. In het kader van een verkeerscontrole is het gelegitimeerd om te vragen naar een identiteitsbewijs van de bestuurder van de auto (verdachte). Verdachte is afkomstig uit [geboorteland]. Om zich te legitimeren kon verdachte niet volstaan met het overhandigen van een Albanese identiteitskaart, een Albanees rijbewijs en een Belgisch verblijfsdocument. Dit zijn immers geen identiteitsdocumenten zoals bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht. De politie had dus de bevoegdheid om de auto te doorzoeken op aanwezigheid van een geldig identiteitsbewijs. De politie is niet meteen begonnen met het grondig doorzoeken van de auto, maar heeft eerst zoekend rondgekeken. Daarbij zag de politie een jas op de achterbank liggen. Pas toen de politie in de jas zocht naar aanwezigheid van een identiteitsbewijs nam zij de verborgen ruimte waar. Op dat moment had de politie voldoende aanwijzingen voor een verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67 Sv. Het is namelijk een feit van algemene bekendheid dat dergelijke verborgen ruimtes zeer regelmatig worden gebruikt voor criminele activiteiten, veelal het verbergen en vervoeren van drugs, wapens en/of geld. Pas op dat moment is de politie het voertuig nader en grondig gaan doorzoeken op basis van artikel 96b Sv. De doorzoeking was dus rechtmatig. De rechtbank kan niet vaststellen dat er sprake is van etnisch profileren, zoals de raadsman stelt.
Nu de staandehouding en de doorzoeking van de auto rechtmatig waren, is er geen sprake van een vormverzuim op grond van artikel 359a Sv. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt daarom verworpen.
3.3.2.
Veroordeling voor het aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne (feit 1)
Verdachte is op 8 april 2021 in Amsterdam aangehouden met twee kilogram cocaïne en € 20.000,- in de auto. Hij heeft op de zitting bekend dat hij deze goederen van iemand heeft gekregen in Rotterdam met het doel om deze in Amsterdam af te leveren. Hij wist vooraf dat de klus niet klopte en eenmaal in Rotterdam aangekomen hoorde hij precies waarover de klus ging. De middelen zijn getest en bevatten cocaïne. De rechtbank acht feit 1 dus bewezen.
3.3.3.
Veroordeling voor witwassen van € 20.000,- (feit 2)
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft een groot contant geldbedrag voorhanden gehad. Hij wist dat dit geld afkomstig was van criminele activiteiten, nu hij dit samen met de cocaïne moest afleveren aan een persoon in Amsterdam en het om een groot geldbedrag ging. Vermoedelijk is het geld afkomstig van drugshandel, maar niet is vast te stellen van welk specifiek misdrijf dit geldbedrag afkomstig is.
Beoordelingskader witwassen
Ook als niet meteen duidelijk is uit welk specifiek misdrijf de voorwerpen afkomstig zijn, kan witwassen bewezen worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de
legaleherkomst van de voorwerpen. Zo’n verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen worden bewezen.
Het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 20.000,- roept op zichzelf al een vermoeden van witwassen op. Verdachte is bovendien op heterdaad aangehouden voor het aanwezig hebben en vervoeren van cocaïne, dat verstopt zat in dezelfde verborgen ruimte als het geldbedrag. Daarmee is het witwasvermoeden gerechtvaardigd en mag van verdachte een verklaring worden verlangd, zoals hiervoor bedoeld. Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld. Daardoor kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat het geld afkomstig moet zijn van enig misdrijf.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 8 april 2021 te Amsterdam en Rotterdam opzettelijk heeft vervoerd 2 kilogram cocaïne;
Feit 2:
op 8 april 2021, te Amsterdam en Rotterdam een voorwerp, te weten 20.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte maximaal vijfeneenhalve maand gevangenisstraf moet worden opgelegd, zodat hij op tijd uit de gevangenis is om de geboorte van zijn kind bij te wonen. Hij heeft meegewerkt aan het onderzoek en het tenlastegelegde bekend. Bovendien moet het vormverzuim, voor zover dit niet al tot bewijsuitsluiting leidt, worden gecompenseerd in de strafmaat.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Hij heeft een voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad en was volgens zijn eigen verklaring ook van plan om deze cocaïne af te leveren. Hij heeft hiermee het risico genomen dat deze cocaïne werd verspreid. Harddrugs vormen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen bevordert bovendien het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 31 mei 2021. Hij is in Nederland niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten. In België is hij wel voor een drugsdelict veroordeeld, maar dat is zo lang geleden dat daarmee niet ten nadele van verdachte rekening zal worden gehouden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die de strafrechters voor strafoplegging hebben vastgesteld. Het uitgangspunt voor het vervoeren van 1500 tot 2000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Verdachte heeft zich ook tegelijkertijd schuldig gemaakt aan witwassen. Formeel gezien is dit geen eendaadse samenloop, omdat de wetgever met de strafbaarstelling van witwassen een ander rechtsbelang beoogt te beschermen dan met de strafbaarstelling van opiumdelicten. De rechtbank houdt er bij de strafoplegging echter wel rekening mee dat het één en dezelfde handeling betrof. Daarom acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden afdoende. Nu de rechtbank heeft aangesloten bij bovengenoemde oriëntatiepunten valt de straf aanmerkelijk lager uit dan de eis van de officier van justitie.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
1. EUR (Omschrijving: G6044934)
2. 170 EUR (Omschrijving: G6044902)
3. 400 EUR (Omschrijving: G6044905)
4. 19430 EUR
5. 1 STK [personenauto kenteken] (Omschrijving: G6044947, Opel)
6. 1 STK Huishoud Folie (Omschrijving: G6044946)
7. 1 STK GSM (Omschrijving: G6044918; vermoedelijk cryptotelefoon, Iphone 8)
8. 2 STK Cocaine (Omschrijving: G6044901)
Nu de feiten zijn begaan met behulp van de voorwerpen onder 5 en 6 en het feit met betrekking tot goed 8 is begaan en deze goederen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Waarbij de rechtbank ten aanzien van de personenauto (goed 5) in het bijzonder overweegt dat die auto een verborgen ruimte bevat, waardoor het ongecontroleerd bezit in strijd is met het algemeen belang.
Nu met betrekking tot de voorwerpen onder 1 tot en met 4 en 7 het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 2:
witwassen
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
acht (8) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
1. EUR (Omschrijving: G6044934)
2. 170 EUR (Omschrijving: G6044902)
3. 400 EUR (Omschrijving: G6044905)
4. 19430 EUR
7. 1 STK GSM (Omschrijving: G6044918; vermoedelijk cryptotelefoon, Iphone 8)
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
5. 1 STK [personenauto kenteken] (Omschrijving: G6044947, Opel)
6. 1 STK Huishoud Folie (Omschrijving: G6044946)
8. 2 STK Cocaine (Omschrijving: G6044901)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. B. Vogel en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2021.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]