ECLI:NL:RBAMS:2021:3921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
13.083403.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor afpersing, diefstal met geweld en openlijke geweldpleging

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001 en gedetineerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden voor het medeplegen van afpersing, diefstal met geweld in vereniging en openlijke geweldpleging. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gebruikt om goederen van slachtoffers af te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan drie straatroven en openlijk geweld, waarbij slachtoffers onder bedreiging van geweld hun bezittingen moesten afgeven. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij getuigenverklaringen en camerabeelden zijn gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen. De rechtbank heeft de strafeis van het Openbaar Ministerie gevolgd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, en de rechtbank heeft de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van eerder opgelegde jeugddetentie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-083403-21
Parketnummers vorderingen: 13-74117616 en 23-004534-19
Datum uitspraak: 2 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in het Justitieel [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juni 2021. Verdachte en zijn raadsman, mr. M. Kuipers, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, waren daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt beschuldigd van:
Diefstal subsidiair afpersing in vereniging van een tas van [persoon 1] met (bedreiging met) geweld tegen [persoon 1] en [persoon 2] op 22 december 2020;
Diefstal in vereniging van een bos sleutels, een pasjeshouder met pasjes en 50 euro met (bedreiging met) geweld tegen [persoon 3] op 14 januari 2021;
Openlijke geweldpleging tegen - subsidiair mishandeling van - [persoon 4] op 18 februari 2021;
Het medeplegen van bedreiging van [persoon 4] op 18 februari 2021;
Diefstal in vereniging van een pet en/of een jas en/of een koptelefoon met (bedreiging met) geweld tegen [persoon 5] op 5 februari 2021.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat feit 1, voor zover het feit als diefstal ten laste is gelegd, niet kan worden bewezen, omdat aangever [persoon 1] ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat hij de tas heeft afgegeven. Omdat niet kan worden bewezen dat er met een mes of wapen is gedreigd moet voor deze uitvoeringshandelingen gedeeltelijk vrijspraak volgen en voor feit 4 gehele vrijspraak. Feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 5 kunnen wel worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, omdat de stills in het dossier zo onduidelijk zijn dat herkenning op basis daarvan niet mogelijk is. Het is bedenkelijk dat verdachte zou zijn herkend aan onder meer zijn kin en mond, terwijl de persoon op de camerabeelden een mondkapje droeg. Behalve de herkenningen is er geen bewijs dat naar verdachte leidt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ook ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behalve wat betreft de gedraging ‘tonen van een mes en/of puntig voorwerp’. Dit wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen dan de aangifte.
Ten aanzien van feit 4 moet volgens de raadsman om deze zelfde reden vrijspraak volgen.
Van feit 5 moet verdachte ook worden vrijgesproken. In de processen-verbaal van herkenning door de verbalisanten wordt geen enkel onderscheidend kenmerk genoemd. De verbalisanten verwijzen naar stills en hebben deze in het dossier gevoegd. Daaruit valt op te maken dat zij de herkenningen aan de hand van deze stills, en niet aan de hand van bewegende beelden, hebben gedaan. De stills zijn te onduidelijk om op basis daarvan tot herkenning te komen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van diefstal in vereniging met geweld (feit 1 primair) en van bedreiging (feit 4)
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feiten 1 primair en feit 4 is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2.
Veroordeling voor afpersing van [persoon 1] (feit 1, subsidiair)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [persoon 1] . [persoon 1] heeft namens hem en [persoon 2] aangifte gedaan en verklaard dat hij onder bedreiging van geweld zijn tasje heeft afgegeven. Toen hij en [persoon 2] achter de daders aanrenden, is [persoon 2] geslagen en geschopt. Deze verklaring wordt ondersteund door de medische informatie in de brief van de huisarts over het letsel van [persoon 2] en door de verklaring van getuige [getuige] , die de vechtpartij heeft gezien. De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangever voor zover deze inhoudt dat verbaal is gedreigd hem neer te steken. Aangever heeft meermalen consistent en stellig hierover verklaard. Verdachte is door verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] herkend als zijnde een van de daders van deze afpersing.
Betrouwbaarheid van de herkenning vanaf de stills van de camerabeelden
De raadsman heeft betoogd dat de aan het dossier toegevoegde stills zo slecht zijn dat op basis hiervan verdachte niet herkend had kunnen worden. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de persoon op de stills niet had kunnen worden herkend, omdat hij een mondkapje droeg. De rechtbank stelt voorop dat met herkenningen als (enig) bewijs dat verdachte de dader is, voorzichtig moet worden omgegaan, zeker gelet op de proceshouding van verdachte. Het komt bij de beoordeling van het bewijs erop aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning zijn onder meer de kwaliteit van foto’s en/of camerabeelden en de zichtbaarheid van de dader op deze beelden van groot belang. Verder is relevant of en zo ja hoe de waarnemer de verdachte kent. Ten slotte speelt het aantal herkenningen een rol bij de beoordeling.
In het dossier zitten stills van de camerabeelden van de verdachten van de afpersing. Twee verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hebben de stills onafhankelijk van elkaar bekeken en hebben verdachte hierop herkend, zodat sprake is van afzonderlijke herkenningen. De rechtbank stelt vast dat in ieder geval verbalisant [verbalisant 1] daarbij ook de bewegende camerabeelden van de verdachte heeft bekeken en dat die bewegende beelden zijn herkenning bevestigden. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren vanuit hun werkzaamheden als opsporingsambtenaar voorafgaand aan de herkenningen al bekend met verdachte. [verbalisant 1] heeft verdachte vaker aangehouden en is bij hem thuis geweest en [verbalisant 2] heeft verdachte diverse keren gezien in zijn werkgebied. aar komt bij dat de persoon op de camerabeelden het mondkapje niet goed draagt, waardoor voldoende gezichtskenmerken, waaronder de mond en neus, zichtbaar zijn om een herkenning mogelijk te maken.
De herkenningen worden bovendien ondersteund door een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] ( [nummer] ) die waarneemt dat verdachte ten tijde van dit feit kleding droeg die, met uitzondering van de broek, geheel overeenkomt met de door verdachte gedragen kleding op 18 februari 2021 (feit 3). De rechtbank stelt op basis van de stills in het dossier vast dat de persoon op de stills van feit 1 die als verdachte wordt herkend inderdaad (met uitzondering van de broek) dezelfde kleding draagt als de persoon die als verdachte wordt herkend op de stills van feit 3, waaronder opvallende gele schoenen.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen van de verbalisanten op basis van de (stills van de) bewegende beelden en verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij op de zitting de bewegende beelden heeft bekeken en deze van voldoende kwaliteit acht om een herkenning op te kunnen baseren, in ieder geval waar het gaat om een reeds bekende persoon.
3.3.3.
Veroordeling voor diefstal in vereniging met geweld tegen [persoon 3] (feit 2)
Ook feit 2 acht de rechtbank bewezen. [persoon 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn tas door een groep jongens en heeft verklaard dat hij meerdere vuistslagen en een trap heeft gekregen. Deze straatroof is te zien op camerabeelden van de camera’s die links en rechts van de pinautomaat hangen en deze beelden zijn door de politie omschreven. Ook ten aanzien van dit feit is sprake van meerdere, afzonderlijk van elkaar gedane, herkenningen van verdachte door verschillende verbalisanten die verdachte ambtshalve kennen. De beelden zijn van voldoende kwaliteit om een herkenning op te kunnen baseren.
3.3.4.
Veroordeling voor openlijke geweldpleging tegen [persoon 4] (feit 3)
De rechtbank acht de openlijke geweldpleging bewezen op basis van de aangifte van [persoon 4] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] dat duidelijk en getailleerd de camerabeelden omschrijft en de door [verbalisant 3] gedane herkenning van verdachte. De beelden zijn van voldoende kwaliteit om een herkenning op te kunnen baseren. Daar komt nog bij dat verbalisant [verbalisant 3] in zijn proces-verbaal heeft opgeschreven dat verdachte ten tijde van dit feit kleding droeg die, met uitzondering van de broek, geheel overeenkomt met de door verdachte gedragen kleding op 22 december 2020 (feit 1). De rechtbank stelt op basis van de stills in het dossier vast dat de persoon op de stills van feit 1 die als verdachte wordt herkend inderdaad (met uitzondering van de broek) dezelfde kleding draagt als de persoon die als verdachte wordt herkend op de stills van feit 3, waaronder opvallende gele schoenen.
3.3.5.
Veroordeling voor diefstal in vereniging met geweld tegen [persoon 5] (feit 5)
[persoon 5] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn pet, koptelefoon en jas door ongeveer acht jongens. De door [persoon 5] omschreven modus operandi worden bevestigd door de beschrijving van de camerabeelden van station Sloterdijk door verbalisant [verbalisant 4] , die verdachte op deze camerabeelden heeft herkend. [verbalisant 4] heeft beschreven dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte naast het slachtoffer gaat staan, de rits van het slachtoffer omlaag trekt en de jas van het slachtoffer uittrekt. Er is hier sprake van vergelijkbare modus operandi als bij de feiten 1 en 2. Verbalisant [verbalisant 4] heeft beschreven dat NN1 vervolgens wegloopt bij het slachtoffer en met een zwartkleurige jas de stationshal binnenloopt. Even later loopt verdachte de stationshal in met een roze-kleurige pet in zijn hand. [verbalisant 4] heeft deze pet herkend als de pet die het slachtoffer eerder op had en zag op de camerabeelden dat het slachtoffer op dat moment geen pet meer droeg. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de verdachte en zijn medeverdachten de jas en pet van het slachtoffer hebben afgenomen en gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangever dat ook zijn koptelefoon door hen is afgepakt. Naast verbalisant [verbalisant 4] heeft ook verbalisant [verbalisant 5] verdachte herkend op de camerabeelden. [verbalisant 5] heeft de bewegende beelden van station Sloterdijk bekeken en heeft geverbaliseerd dat deze beelden zeer scherp zijn. De rechtbank heeft deze beelden ook op de zitting bekeken en stelt vast dat deze van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning van een reeds bekende persoon op te kunnen baseren. Zowel [verbalisant 4] als [verbalisant 5] herkennen verdachte vanuit hun werkzaamheden als opsporingsambtenaar, doordat zij verdachte in eerdere onderzoeken hebben gezien. Op basis hiervan verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat op basis van de beelden van station Sloterdijk niet tot een herkenning van verdachte had kunnen worden gekomen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 22 december 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas met inhoud die aan die [persoon 1] toebehoorde, door op de openbare weg, het Damrak, tegen voornoemde [persoon 1] te zeggen dat hij hem, verdachte, zijn tas moest geven, omdat hij anders neergestoken zou worden en voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] hebben omringd en op de openbare weg, de Nieuwezijds Voorburgwal en de Oude Braak toen voornoemde [persoon 1] en [persoon 2] hem, verdachte en zijn mededaders achtervolgden en voornoemde tas terug wilde hebben van hem, verdachte, tegen voornoemde [persoon 1] te zeggen dat hij, verdachte, hem zou neersteken en meermalen te slaan en te schoppen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] ;
feit 2:
op 14 januari 2021 te Amsterdam op de openbare weg, de Molenwijk tezamen en in vereniging met anderen een bos auto- en huissleutels en een pasjeshouder met een rijbewijs en een sportschoolpas en een kentekenbewijs en een schoolpas en ongeveer 50 euro, die toebehoorden aan [persoon 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door tegen voornoemde [persoon 3] te zeggen: “Trek je tas uit” en vervolgens te trekken aan de tas welke tas voornoemde [persoon 3] over zijn borst had hangen en met voornoemde [persoon 3] in gevecht te raken en daarbij met kracht te slaan tegen het hoofd en vervolgens te trappen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 3] ;
feit 3:
op 18 februari 2021 te Amsterdam op een voor het publiek toegankelijke plaats in een metro in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [persoon 4] , door dicht bij voornoemde [persoon 4] te gaan staan en meermalen met kracht te slaan en te schoppen en te trappen tegen het lichaam van voornoemde [persoon 4] ;
feit 5:
op 5 februari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een jas en een koptelefoon en een pet, die toebehoorden aan [persoon 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door op een voor het publiek toegankelijk plaats, station Sloterdijk, dicht bij voornoemde [persoon 5] te gaan staan en vervolgens de rits van de jas van voornoemde [persoon 5] omlaag te trekken en vervolgens de jas van voornoemde [persoon 5] uit te trekken en vervolgens de koptelefoon en de pet van voornoemde [persoon 5] af te nemen en daarbij tegen voornoemde [persoon 5] te zeggen: “Moet ik me pijp trekken”.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de bepaling van de hoogte van de straf moet worden meegewogen dat verdachte nog ontzettend jong is, pas 20 jaar oud, en dat hij eerder wel al een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd heeft gekregen, maar dat hij te vroeg in de extramurale fase van deze maatregel is geplaatst. Dit had geleidelijker moeten gebeuren. In het voortgangsrapport ISD van 11 maart 2021 staat dat verdachte zijn afspraken bij de Waag redelijk goed nakomt en dat het contact met verdachte als positief wordt ervaren. Bij de straf moet ook worden meegewogen dat geen geweld met een mes of wapen heeft plaatsgevonden. Tot slot merkt de verdediging op dat verdachte in de metro minder geweld heeft toegepast dan zijn medeverdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan drie straatroven. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Het gaat om ernstige en vervelende feiten. Verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de schade, overlast en angst die hij met zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit soort feiten kunnen naast de lichamelijke gevolgen en materiële schade voor het slachtoffer leiden tot langdurige nadelige psychische gevolgen. De rechtbank acht het heel kwalijk dat verdachte telkens op intimiderende wijze met een of meer anderen op schijnbaar weerloze slachtoffers is afgestapt, hen heeft omsingeld en vervolgens met geweld heeft beroofd van hun goederen. De camerabeelden die op zitting zijn getoond, met name die van het geweld in de metro, zijn zeer verontrustend. Dat verdachte in de metro ogenschijnlijk niet het initiatief tot het geweld heeft genomen, werkt niet straf verminderend. Hij heeft immers nadat de eerste klap was uitgedeeld gewoon meegedaan met het aanvallen van [persoon 4] , een persoon die fysiek op geen enkele wijze was opgewassen tegen verdachte en die bovendien alleen was. Deze aanvallen hebben bovendien geruime tijd geduurd. Het slachtoffer was bang, probeerde te vluchten maar kon geen kant op. De overige reizigers waren getuigen van het grove geweld. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de omstanders niet hebben ingegrepen een uiting van hun gevoelens van machteloosheid en onveiligheid. Het gaat hier om feiten die de rechtsorde schokken.
Verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij lijkt bewust voor criminaliteit te kiezen en geen enkel inzicht te willen geven in zijn handelen. Nergens blijkt uit dat hij het verkeerde van zijn handelen in ziet en dat hij herhaling van soortgelijke feiten wil voorkomen. Dat is zorgelijk.
Verdachte is volgens zijn strafblad van 26 mei 2021 al meermalen veroordeeld voor straatroven, openlijke geweldpleging en afpersing. Hij heeft op 19-jarige leeftijd de ISD-maatregel opgelegd gekregen en is tijdens zijn extramurale fase vrijwel direct opnieuw de fout ingegaan door gewelds- en vermogensdelicten te plegen. Verdachte liep op dat moment bovendien in twee proeftijden van eerder voorwaardelijk aan hem opgelegde straffen.
Blijkens een rapportage pro Justitia, opgesteld in 2019, blijkt dat er sprake is van beperkte verstandelijke vermogens en een norm overschrijdende gedragsstoornis. Er zijn zowel voorafgaand aan als na de genoemde ISD-maatregel verschillende interventies ingezet ter voorkomen van recidive, maar deze hebben niet tot gedragsverandering geleid. Het reclasseringsrapport van 14 juni 2021 vermeldt dat het reclasseringstoezicht moeizaam is verlopen, met vele overtredingen en dat de risico’s op recidive en het onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Een ambulant kader is ontoereikend. In de afgelopen jaren zijn diverse interventies ingezet ter voorkoming van recidive, maar deze trajecten hebben bij verdachte niet geleid tot gedragsverandering, vooral omdat hij geen inzicht wil geven over zijn bezigheden. Verdachte heeft voldoende kansen gehad.
De rechtbank ziet op grond al het voorgaande geen andere mogelijkheid dan aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Verdachte moet gaan inzien dat zijn gedrag ontoelaatbaar is en dat hij niet langer zo kan doorgaan.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze adviseren voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging bij veelvuldige recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden. In deze zaak is sprake van drie gewelddadige straatroven en een openlijke geweldpleging. De eis van de officier van justitie is dan ook passend en geboden. Noch in de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank reden om van deze eis af te wijken. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.

8.De tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 11 mei 2021, in de zaak met parketnummer 13-741176-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis 7 augustus 2017 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat een gedeelte van deze straf, groot 75 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
Bij de stukken bevindt zich ook de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 11 mei 2021, in de zaak met parketnummer 23-004534-19, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 14 augustus 2020 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
[persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 1.039,93 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is ten aanzien van het materiële deel betwist. Ten aanzien van het immateriële deel heeft de verdediging verzocht het bedrag aan schadevergoeding te matigen.
De vordering is niet onderbouwd. Daarom zal de vordering wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Vast staat dat aan de benadeelde partij, [persoon 3] , door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit doordat fysiek geweld tegen hem is gebruikt.. De rechtbank zal op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend naar billijkheid een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
[persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 1.809,- aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is ten aanzien van het materiële deel betwist. Ten aanzien van het immateriële deel heeft de verdediging verzocht het bedrag aan schadevergoeding te matigen.
De vordering is niet onderbouwd en de in verband met de materiële schade genoemde goederen zijn niet in de aangifte vermeld. Daarom zal de vordering wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Vast staat dat aan de benadeelde partij, [persoon 4] , door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit doordat fysiek geweld tegen hem is gebruikt. De rechtbank zal op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend naar billijkheid een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3
[persoon 5]
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 1.015,- aan vergoeding van materiële schade en € 200,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdediging heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering is niet onderbouwd. De in verband met de materiële schade genoemde goederen (jas, pet en koptelefoon) zijn wel vermeld in de aangifte. Daarom zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de materiële schade begroten op € 200,-. Vast staat dat aan de benadeelde partij, [persoon 5] , door het onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit, doordat zijn jas en pet van zijn lijf zijn getrokken. De rechtbank zal op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden het gevorderde bedrag van € 200,- aan immateriële schadevergoeding hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 141, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, subsidiair:
medeplegen van afpersing
feit 2, feit 5:
telkens: diefstal, vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door twee of meer verenigde personen
feit 3:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 7 augustus 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
jeugddetentie voor de duur van 75 dagen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd arrest van 14 augustus 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
jeugddetentie voor de duur van zes (6) maanden.
De rechtbank
wijstde vordering van de benadeelde partij, [persoon 3] ,
gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro)en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij,
[persoon 3], van dit bedrag, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachteop de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [persoon 3] , van een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt
gijzelingtoegepast tot maximaal
10 dagen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het materiële en overige immateriële deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
De rechtbank
wijstde vordering van de benadeelde partij, [persoon 4] ,
gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro)en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij,
[persoon 4], van dit bedrag, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [persoon 4] , van een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt
gijzelingtoegepast tot maximaal
10 dagen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het materiële en overige immateriële deel niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
De rechtbank
wijstde vordering van de benadeelde partij, [persoon 5] ,
gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro)en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij,
[persoon 5], van dit bedrag, bestaande uit
€ 200,- (zegge: tweehonderd euro)aan materiële schade en
€ 200,- (zegge: tweehonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [persoon 5] , van een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt
gijzelingtoegepast tot maximaal
8 dagen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2021.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]