ECLI:NL:RBAMS:2021:390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
13/270325-20, 13/684801-14 (TUL) en 03/211658-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gewapende overvallen op goudwisselkantoren in Amsterdam en Haarlem

Op 11 februari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam een 22-jarige man veroordeeld tot 54 maanden gevangenisstraf voor het (mede)plegen van twee gewapende overvallen op goudwisselkantoren. De overvallen vonden plaats op 24 juni 2020 in Amsterdam en op 17 augustus 2020 in Haarlem. Bij beide overvallen werd een medewerker onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen geld af te geven en werd deze vastgebonden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. T. de Wit. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de feiten bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overvallen grote angst en onveiligheid hebben veroorzaakt bij de slachtoffers en in de samenleving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn openheid tijdens de zitting. Ondanks deze factoren heeft de rechtbank besloten tot een gevangenisstraf van 54 maanden, mede vanwege de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare delicten. Daarnaast zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van €2.500,- aan immateriële schade voor slachtoffer 1 en €20.706,95 voor Goudprijs B.V. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/270325-20, 13/684801-14 (TUL) en 03/211658-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 11 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2021. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. de Wit naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van twee gewapende overvallen op goudwisselkantoren in Amsterdam op 24 juni 2020 en Haarlem op 17 augustus 2020, waarbij beide keren een medewerker onder bedreiging van een vuurwapen werd gedwongen geld af te geven en werd vastgebonden.
De tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte is door de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat kan worden bewezen dat verdachte de overval in Amsterdam heeft gepleegd en dat hij samen met anderen de overval in Haarlem heeft gepleegd. Omdat verdachte zijn betrokkenheid bij de feiten heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met het noemen van de gebruikte bewijsmiddelen.
feit 1:
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2021;
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2020131191-1 van 24 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina’s 3-6.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020131191-9 van 26 juni 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina 7.
feit 2:
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2021;
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2020175266-4 van 17 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina’s 48-53.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
feit 1:
op 24 juni 2020 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld de aanwezige medewerker [slachtoffer 1] van het goudwisselkantoor heeft gedwongen tot de afgifte van
  • twee handelsportemonnees met respectievelijk 3.000 euro aan contanten en 5.000 euro in US Dollars en Engelse ponden en
  • 7.000 euro uit de kluis,
toebehorende aan een goudwisselkantoor, gevestigd op de [adres] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] heeft gericht, vervolgens meermalen: “Ik wil het geld” heeft geroepen en die [slachtoffer 1] met tape gekneveld heeft achtergelaten in het kantoor van het goudwisselkantoor;
feit 2:
op 17 augustus 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van
  • geld van verschillende binnenlandse en buitenlandse valuta,
  • muntgeld,
  • meerdere portemonnees met geld erin en
  • een deurstopper in de vorm van een goudklomp,
toebehorende aan een goudwisselkantoor, gevestigd op de [adres] ,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat zijn mededader een vuurwapen op die [slachtoffer 2] heeft gericht en die [slachtoffer 2] met duct tape aan een stoel heeft vastgebonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de strafeis van de officier van justitie te matigen en aan verdachte een gevangenisstraf van drie jaar op te leggen. Verdachte heeft op de zitting openheid van zaken gegeven, is nog jong en had een kleinere rol bij de overval in Haarlem.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee overvallen bij goudwisselkantoren. Bij de overval in Amsterdam heeft hij een medewerker met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp bedreigd en gekneveld achtergelaten. Zijn mededader heeft bij de overval in Haarlem vergelijkbaar gehandeld. Dit soort overvallen zorgt voor grote gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Dit blijkt ook maar weer eens uit de toelichting bij de schadevordering van het slachtoffer van de overval in Amsterdam. Het slachtoffer was bang de overval niet te zullen overleven. Als gevolg van de overval wil het slachtoffer zich niet meer bezighouden met in- en verkoopwerkzaamheden op het goudwisselkantoor. Aan de overval in Haarlem heeft verdachte een bijdrage geleverd door zijn ervaringen van de overval in Amsterdam met zijn mededaders te delen. Hij heeft daarnaast de auto van zijn moeder ter beschikking gesteld aan zijn mededaders en was de bestuurder van de motorscooter waarmee hij en de mededader die het goudwisselkantoor binnenging zouden vluchten. Ondanks dat verdachte zegt nadien geschrokken te zijn van de eerste overval en de impact die dat op die medewerker moet hebben gehad, heeft hij dus besloten opnieuw bij te dragen aan een vergelijkbare overval, met een voor de medewerker in kwestie vergelijkbare impact. Kennelijk waren zijn eigen (financiële) motieven belangrijker dan het leed van de slachtoffers en de schade van de goudwisselkantoren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken daar onderling over hebben gemaakt. Op basis van die oriëntatiepunten neemt de rechtbank voor beide overvallen gezamenlijk een gevangenisstraf van vijf jaar als uitgangspunt. De rechtbank vindt strafverzwarend dat verdachte de overval in Haarlem samen met anderen heeft gepleegd en dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder een poging tot afpersing. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat verdachte, die recentelijk een PIJ-maatregel had afgerond en nog in twee proeftijden liep, desondanks en zo snel weer de fout is ingegaan. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn proceshouding op de zitting. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en een volledige bekennende verklaring afgelegd. Tevens heeft verdachte spijt betuigd, ook tegenover het slachtoffer dat in de zaal aanwezig was, en laten zien dat hij zich bewust is van de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank ziet vooral hierin aanleiding de straf te matigen. De rechtbank daarbij ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend.

6.Beslag

Onder verdachte zijn twee stukken plakband in beslag genomen. Omdat met behulp daarvan de overvallen zijn gepleegd, worden ze verbeurd verklaard.

7.De benadeelde partijen

7.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank vindt de aard en de ernst van de overvallen zodanig dat evident is dat de benadeelde partij hiervan nadelige gevolgen heeft gehad. Ook zonder een verklaring van een arts stelt de rechtbank in dit geval vast dat de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast. Het slachtoffer heeft immers onder dreiging van een vuurwapen geld uit een kluis moeten afgeven. Vervolgens heeft het slachtoffer onder dreiging van het vuurwapen tien minuten moeten wachten op het openen van de tweede kluis, steeds in doodsangst verkerend. Hierna is het slachtoffer vastgebonden en achtergelaten. Dat het bewezenverklaarde ook daadwerkelijk aanzienlijke gevolgen heeft gehad voor de benadeelde blijkt uit de omstandigheid dat het slachtoffer hulp heeft gezocht bij zijn huisarts en hij gesprekken heeft gevoerd met de GGZ. Ook is het slachtoffer sinds de overval gestopt met zijn toenmalige werkzaamheden op het goudwisselkantoor. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. De hoogte van die vergoeding bepaalt de rechtbank naar redelijkheid, en gekeken naar bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, op € 2.500,-. Daarover moet verdachte tevens de wettelijke rente betalen. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.
7.2.
Benadeelde partij Goudprijs B.V.
De benadeelde partij Goudprijs B.V. vordert € 20.706,95 als vergoeding van materiële schade en
€ 726,- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse schade heeft geleden. De gevorderde schade van € 15.358,95 aan weggenomen geldbedragen en € 1.868,- aan gederfde inkomsten wegens kantoorsluiting worden toegewezen. Deze posten betreffen rechtstreekse schade en zijn voldoende onderbouwd. Verdachte moet hierover ook de wettelijke rente betalen.
Net als de raadsvrouw vindt de rechtbank de schade die ziet op de inzet van de regiomanager, de inzet van de directeur en de kosten van ziekteverzuim onvoldoende onderbouwd. Als de rechtbank de benadeelde partij in de gelegenheid zou stellen die posten nader te onderbouwen, moet daarvoor de strafzaak aangehouden worden. Dat vindt de rechtbank gelet op de verschillende belangen bij een voortvarende afdoening van de zaak een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank bepaalt de hoogte van de proceskosten aan de hand van het liquidatietarief op € 720,- (2 punten van € 360,-), uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. De meer gevorderde proceskosten worden afgewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor het toegewezen deel van de vordering van Goudprijs B.V. De schadevergoedingsmaatregel is ervoor bedoeld dat de benadeelde partij niet zelf zijn/haar geld bij de veroordeelde hoeft te innen, maar dat de Staat met die taak belast wordt. Omdat de benadeelde partij een professionele partij is, wordt zij geacht zelf voor die inning zorg te kunnen dragen.
7.3.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank vindt de aard en de ernst van de overvallen zodanig dat evident is dat de benadeelde partij hiervan nadelige gevolgen heeft gehad. Ook zonder een verklaring van een arts stelt de rechtbank in dit geval vast dat de benadeelde partij in zijn persoon is aangetast. Het slachtoffer heeft immers onder dreiging van een vuurwapen geld uit een kluis moeten afgeven. Vervolgens heeft het slachtoffer onder dreiging van het vuurwapen minutenlang moeten wachten op het openen van de tweede kluis, steeds in doodsangst verkerend. Hierna is het slachtoffer vastgebonden. Dat het bewezenverklaarde ook daadwerkelijk gevolgen heeft gehad voor de benadeelde blijkt uit de toelichting van zijn advocaat op de zitting dat benadeelde gesprekken met zijn huisarts heeft gevoerd om de overval te kunnen verwerken. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering tot immateriële schadevergoeding. De hoogte van die vergoeding bepaalt de rechtbank naar redelijkheid, en gekeken naar bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, op € 1.000,-. Voor het meerdere is de vordering onvoldoende onderbouwd. Als de rechtbank de benadeelde partij in de gelegenheid zou stellen het hogere bedrag nader te onderbouwen, moet daarvoor de strafzaak aangehouden worden. Dat vindt de rechtbank gelet op de verschillende belangen bij een voortvarende afdoening van de zaak een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Over de toegewezen schadevergoeding van € 1.000,- moet verdachte de wettelijke rente betalen. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.
Verdachte wordt veroordeeld tot hoofdelijke betaling van de bedragen die verband houden met de overval in Haarlem, omdat de overval samen met anderen is gepleegd. Dat betekent dat verdachte in zijn eentje verantwoordelijk gehouden kan worden voor het hele bedrag, voor zover het hele bedrag nog niet door (een van) zijn mededaders is betaald. Eventuele verrekening van betaalde bedragen moeten verdachte en zijn mededaders onderling regelen.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Verdachte is eerder twee keer veroordeeld tot een (deels) voorwaardelijke straf, met als voorwaarde dat hij zich binnen de proeftijd niet opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maakt. In de zaak met parketnummer 13/684801-14 gaat het om 40 dagen voorwaardelijke jeugddetentie. In de zaak met parketnummer 03/211658-17 gaat het om 2 weken voorwaardelijke gevangenisstraf. De officier van justitie heeft gevorderd dat beide voorwaardelijk opgelegde straffen alsnog ten uitvoer worden gelegd, omdat verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan de twee overvallen.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van de officier van justitie aan alle formele vereisten voldoen. Omdat verdachte zich voor het einde van beide proeftijden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, gelast de rechtbank de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke strafdelen. Omdat verdachte nu ouder is dan achttien jaar bepaalt de rechtbank dat de voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd in de zaak met parketnummer 13/684801-14 als gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
afpersing;
feit 2:
medeplegen van afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1. STK Plakband, omschrijving: 5934485
2 2 STK Plakband, omschrijving: 5934486
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toetot een bedrag van
€ 2.500,-(tweeënhalfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legtverdachte
de verplichting opten behoeve van [slachtoffer 1]
aan de Staat € 2.500,-(tweeënhalfduizend euro)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal
35 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Goudprijs B.V. gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 17.226,95(zeventienduizendtweehonderdzesentwintig euro en vijfennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Goudprijs B.V. voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 720,-(zevenhonderdtwintig euro).
Wijst afde vordering voor het overige deel van de gevorderde proceskosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.000,-(duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot
hoofdelijke betalingvan het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van [slachtoffer 2]
aan de Staat € 1.000,- (duizend euro) te betalen, aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 21 april 2015 met parketnummer
13/684801-14, namelijk een
gevangenisstraf van 40 dagen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 23 januari 2018 met parketnummer
03/211658-17opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. J. Huber en A.F. Bazdidi Tehrani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2021.