ECLI:NL:RBAMS:2021:3880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
13-070581-21, 13-103445-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal en bezit van verdovende middelen met betrekking tot ISD-maatregel

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1969, die werd beschuldigd van winkeldiefstal en het bezit van verdovende middelen. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers: 13-070581-21 (zaak A) en 13-103445-21 (zaak B). In zaak A wordt de verdachte verweten op 13 maart 2021 in een filiaal van een winkel in Amsterdam wasmiddel te hebben gestolen. In zaak B wordt hem verweten op 15 april 2021 in het bezit te zijn geweest van 84,8 gram cocaïne en 71 gram heroïne. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 heeft de officier van justitie, mr. S. van der Hart, de bewezenverklaring van beide feiten bepleit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.M. Peeperkorn, vrijspraak voor zaak A heeft bepleit en zich in zaak B refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de winkeldiefstal, gebaseerd op camerabeelden die zijn gedrag documenteerden. In zaak B erkende de verdachte dat hij de verdovende middelen opzettelijk aanwezig had. De rechtbank overwoog de mogelijkheid van een ISD-maatregel, maar concludeerde dat de verdachte niet voldeed aan de harde criteria voor oplegging daarvan, omdat eerdere veroordelingen buiten de relevante termijn vielen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-070581-21 (A), 13-103445-21 (B)
Datum uitspraak: 22 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentie plaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. van der Hart, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Peeperkorn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij:
zaak A:
op 13 maart 2021 in een filiaal van [naam winkel] te Amsterdam verpakkingen wasmiddel heeft gestolen;
zaak B:
op 15 april 2021 te Amsterdam ongeveer 84,8 gram cocaïne en/of 71 gram heroïne aanwezig heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte wilde de wasmiddelen in eerste instantie bij de zelfscanbalie afrekenen. Hij had daar nog nooit gebruik van gemaakt en wist niet goed hoe dit in zijn werk ging. Er was op dat moment geen medewerker van [naam winkel] aanwezig die hem daarbij kon helpen. Omdat verdachte haast had besloot hij de producten bij de servicebalie af te rekenen. Hij kreeg daartoe echter niet de kans omdat hij direct na het klaphekje werd aangehouden door een beveiliger. Verdachte heeft nooit het oogmerk gehad om zich deze wasmiddelen wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de in de tenlastelegging opgenomen winkeldiefstal.
Verdachte erkent dat hij op 13 maart 2021 in [naam winkel] in de [adres] te Amsterdam diverse verpakkingen wasmiddel in een tas heeft gestopt en dat hij met deze tas in een winkelwagen een klaphekje bij de zelfscankassa voorbij is gelopen, zonder deze producten eerst ter betaling aan te bieden. Dit is ook op de camerabeelden te zien. Vrijwel onmiddellijk daarna is hij aangehouden door een beveiliger. De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van verdachte dat hij van plan was om deze goederen te betalen bij de servicebalie. Reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm wijzen de gedragingen van verdachte er op dat hij de producten wilde stelen. Dat zou mogelijk anders zijn wanneer verdachte uitdrukkelijk toestemming van een winkelmedewerker had gekregen om de goederen op een andere plek af te rekenen en daartoe door het klaphekje te lopen. Daarvan is echter geen sprake geweest. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte enkele minuten bij het schap met wasmiddelen heeft staan dralen en op van elkaar te onderscheiden momenten de verpakkingen wasmiddel in een door hem meegenomen tas heeft gestopt. Dit gedrag en deze handelingen van verdachte wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte niet van plan was om de producten af te rekenen. Uit de camerabeelden blijkt bovendien dat verdachte, anders dan hij heeft verklaard, in het geheel geen poging heeft ondernomen om de producten bij de zelfscankassa’s af te rekenen, maar in een rechte lijn het klaphekje is gepasseerd. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank daarom van oordeel dat verdachte wel degelijk het oogmerk had om zich de wasmiddelen wederrechtelijk toe te eigenen.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
Verdachte werd op 15 april 2021 na een korte achtervolging aangehouden als verdachte van een woninginbraak. Onder verdachte lag een plastic tas, met daarin twee zakjes met op cocaïne gelijkende waar. Naast de tas lag een zakje met bruinachtige substantie. De zakjes werden inbeslaggenomen. Na onderzoek door de forensisch expert blijkt het te gaan om 84,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 71,0 gram van een materiaal bevattende heroïne. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat deze verdovende middelen van hem waren en dat hij deze opzettelijk aanwezig heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in het zaak A tenlastegelegde:
op 13 maart 2021 te Amsterdam, 6 grootverpakkingen Ariel Pods, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam winkel] , gelegen aan de [adres] te Amsterdam, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
op 15 april 2021 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 84,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 71,0 gram van een materiaal bevattende heroïne.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest.
Onder verdachte zijn bij zijn aanhouding twee horloges en diverse geldbedragen inbeslaggenomen, die mogelijk van inbraak afkomstig zijn. Dit beslag dient te worden bewaard voor de rechthebbende.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd omdat verdachte niet aan de harde criteria voldoet. Het vonnis in de zaak met parketnummer 13/684577-15 dateert van 8 februari 2016 en valt daarom buiten de in artikel 38m, eerste lid 1 sub 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde termijn van 5 jaren. Er resteren slechts twee onherroepelijke veroordelingen binnen deze periode, zodat niet aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan.
Indien de rechtbank van oordeel is dat een ISD-maatregel wel mogelijk is, dan heeft deze in het geval van verdachte geen meerwaarde en dient de maatregel om die reden achterwege te blijven. In het verleden is aan verdachte twee keer eerder een ISD-maatregel opgelegd, telkens zonder het gewenste effect. Het is vooral belangrijk dat verdachte in een drugsvrije setting terecht komt en niet tussen andere verslaafden wordt geplaatst. De raadsvrouw heeft bepleit om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden het meewerken aan een klinische opname, meewerken aan diagnostiek en plaatsing in een middelenvrije instelling.
Subsidiair heeft zij verzocht om de ISD-maatregel te beperken tot één jaar; meer subsidiair om de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op de duur van de ISD-maatregel in mindering te brengen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstal is een hinderlijk en veel voorkomend feit dat grote schade en overlast bij de detailhandel veroorzaakt. Ongeveer een maand later bleek verdachte, toen hij werd aangehouden in verband met een ander strafbaar feit, in het bezit te zijn van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en heroïne. Cocaïne en heroïne leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen verslavend zijn en regelmatig gebruik gewoonlijk schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. De handel in verdovende middelen gaat bovendien vaak gepaard met criminaliteit en zorgt over overlast en gevoelens van onveiligheid voor de omgeving.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat verdachte op jonge leeftijd voor het eerst met politie en justitie in aanraking is gekomen en sindsdien met grote regelmaat voor strafbare feiten is veroordeeld. Het strafblad bevat een haast eindeloze opsomming van met name inbraken en andersoortige vermogensdelicten. Ondanks de vele gevangenisstraffen en de twee keer aan hem opgelegde ISD-maatregel, blijft verdachte strafbare feiten plegen. De laatste ISD-maatregel dateert van 27 december 2017. Na het einde van de maatregel eind 2019 is verdachte weer snel de fout in gegaan.
Uit het over verdachte door Reclassering Inforsa opgemaakte reclasseringsadvies van 10 juni 2021 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een cognitieve beperking en dat verdachte al jarenlang verslaafd is aan harddrugs. Zijn middelengebruik staat in directe relatie tot zijn delictgedrag. Daarnaast is sprake van een gebrek aan probleem- en zelfinzicht. De problematiek van verdachte is multiple en complex.
Verdachte kiest er steeds opnieuw voor om zijn onwenselijke gedrag voort te zetten. Tezamen met zijn ontbrekende probleem- en ziektebesef acht de reclassering de mogelijkheden om te komen tot gedragsverandering in het kader van reclasseringstoezicht nihil.
De reclassering schat het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden in als hoog.
De reclassering adviseert om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen voor de duur van 2 jaren. In de intramurale fase zal psychologisch, neuropsychologisch en intelligentie-onderzoek moeten plaatsvinden, in de extramurale fase zal toegewerkt moeten worden naar een middelenvrije woonvoorzienig buiten Amsterdam. Afhankelijk van de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek zal mogelijk ook een klinische behandeling moeten plaatsvinden.
Ter terechtzitting is de reclasseringswerker mevrouw P.M. van Doleweerd als deskundige gehoord. De deskundige heeft aangevoerd dat verdachte, door zijn cognitieve beperking en door zijn hardnekkige verslaving, ten dele onmachtig is om tot ander gedrag te komen. Verdachte zal met de beperkingen die hij heeft moeten leren leven. Om de verslaving onder controle te krijgen is het belangrijk dat verdachte in een woonvoorziening buiten Amsterdam wordt geplaatst, bij voorkeur Oranjeborg. Wanneer de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd, kan het toezicht door de reclassering weer worden opgepakt, maar het is zeer de vraag of dit gaat werken en of dit niet weer een nieuwe ‘faalervaring’ voor verdachte gaat worden.
De officier van justitie heeft, in lijn met het advies van de reclassering, gevorderd om aan verdachte opnieuw de ISD-maatregel op te leggen. De vraag die de rechtbank in de eerste plaats moet beantwoorden is of verdachte op dit moment voldoet aan de zogenaamde ‘harde criteria’ voor het opleggen van de ISD-maatregel.
Eén van deze criteria is verwoord in artikel 38m, eerste lid sub 2 Sr; verdachte dient in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf te zijn veroordeeld (…), terwijl het feit is begaan na de tenuitvoerlegging van de straffen of maatregelen.
Twee veroordelingen op de documentatie van verdachte voldoen aan deze eis, te weten de zaken met parketnummer 15-010886-20 en 13-684089-17. Het vonnis in de zaak met parketnummer 13-684577-15 dateert van 8 februari 2016, terwijl dit vonnis op 24 maart 2016 onherroepelijk is geworden. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bij de in de wet genoemde termijn van vijf jaren de vonnisdatum dan wel de datum van het onherroepelijk worden van het vonnis als uitgangspunt moet worden genomen. De tekst van de wet laat mogelijk ruimte voor beide interpretaties. Omdat het bewezen verklaarde feit in zaak A in de onderhavige strafzaak is gepleegd op 13 maart 2021, is het antwoord op deze vraag beslissend of al dan niet aan het criterium is voldaan.
Anders dan de officier van justitie en eveneens anders dan de rechtbank – in deels andere samenstelling – ten tijde van de raadkamer gevangenhouding, is de rechtbank thans van oordeel dat er redenen zijn om niet de datum van onherroepelijkheid als moment te nemen waarop de vijf jaren termijn van artikel 38m, eerste lid, sub 2 Sr aanvangt. Indien uitgegaan wordt van datum van onherroepelijk worden van de uitspraak kan dit er toe leiden dat deze termijn in voorkomende gevallen feitelijk wordt opgerekt, waarbij veroordelingen die aanmerkelijk ouder zijn dan vijf jaar maar pas geruime tijd later onherroepelijk zijn geworden alsnog kunnen bijdragen aan het opleggen van de ISD-maatregel. Een dergelijke gang van zaken is niet goed te verdedigen en in de wetgeschiedenis en literatuur is hiervoor geen steun te vinden.
De rechtbank zal daarom uitgaan van de datum waarop het vonnis is gewezen, in dit geval 8 februari 2016. Deze datum ligt aldus meer dan vijf jaren voor 13 maart 2021 en valt daarom buiten de termijn van artikel 38m Sr. Omdat er naast de veroordelingen met parketnummers 15-010886-20 en 13-684089-17 geen andere veroordelingen zijn die aan het criterium van 38m, eerste lid sub 2 Sr voldoen, kan de rechtbank niet de ISD-maatregel opleggen.
Gezien de ernst van de feiten en de mate van recidive zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Daarbij zal verdachte zich aan de volgende bijzondere voorwaarden moeten houden: een verplicht reclasseringscontact, een verplichting om mee te werken aan diagnostiek, een ambulante behandelverplichting met een eventuele korte klinische opname en meewerken aan begeleid wonen en het vinden van een dagbesteding.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde:
diefstal;
ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich na afloop van zijn detentie binnen vijf werkdagen bij GGZ Reclassering Inforsa op het adres [adres 1] te Amsterdam. Indien GGZ Reclassering Inforsa van mening is dat een andere reclasseringsinstelling in Nederland aangewezen is, kan zij de meldplicht en het toezicht overdragen. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Meewerken aan verdiepingsdiagnostiek
Veroordeelde werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek gericht op psychologisch, neuropsychologisch en intelligentie-onderzoek, uitgevoerd door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij de Forensische Polikliniek van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De reclassering kan een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde zal meewerken aan toeleiding naar [naam woonvoorziening] of een soortgelijke woonvoorziening, te bepalen door de reclassering,
Meewerken aan dagbesteding
Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding.
Geeft aan GGZ Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- horloge, merk Vive (item 6047355);
- horloge, merk Esprit (item 6047361);
- geld, 450 euro (item 6047373);
- geld, 2 US dollars (item 6047374);
- geld, 435 Surinaamse dollars (item 6047375);
- geld, 107 euro (item 6047377).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. S. Djebali en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2021.
[....]

2.[....]

[....]

[....]