Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1992, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment in detentie was. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 26 mei 2021 en werd behandeld op een openbare zitting op 8 juli 2021. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij twee vonnissen uit Polen aan de orde kwamen, die elk leidden tot een vrijheidsstraf van één jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis met referentienummer II K 517/16, maar niet bij het vonnis met referentienummer II K 921/16. De rechtbank overwoog dat, hoewel de overlevering op basis van het tweede vonnis op grond van artikel 12 van de Overleveringswet geweigerd had kunnen worden, er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon was. Dit kwam voort uit het feit dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en een overeenkomst had gesloten met de Poolse officier van justitie.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de toepasselijke wetsbepalingen werden genoemd, waaronder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.