ECLI:NL:RBAMS:2021:3868

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
13/751554-21 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Szczecin, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1992, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment in detentie was. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 26 mei 2021 en werd behandeld op een openbare zitting op 8 juli 2021. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij twee vonnissen uit Polen aan de orde kwamen, die elk leidden tot een vrijheidsstraf van één jaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis met referentienummer II K 517/16, maar niet bij het vonnis met referentienummer II K 921/16. De rechtbank overwoog dat, hoewel de overlevering op basis van het tweede vonnis op grond van artikel 12 van de Overleveringswet geweigerd had kunnen worden, er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon was. Dit kwam voort uit het feit dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en een overeenkomst had gesloten met de Poolse officier van justitie.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij de toepasselijke wetsbepalingen werden genoemd, waaronder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751554-21 (EAB II)
RK nummer: 21/2922
Datum uitspraak: 22 juli 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 februari 2021 door de
Regional Court in Szczecin (Sąd Okręgowy w Szczecinie), Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juli 2021. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Weisfelt, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De raadsman heeft zich, kort gezegd, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van twee voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen, te weten
the final and binding judgement of the District Court in Gryfice (Sąd Rejonowy w Gryficach) of the 3rd November 2016(referentienummer: II K 517/16) en
the final and binding judgement of the District Court in Opole (Sąd Rejonowy w Opolu) of the 30th January2017 (referentienummer: II K 921/16).
De overlevering wordt ten aanzien van het vonnis met referentienummer II K 517/16 verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar. De overlevering wordt ten aanzien van het vonnis met referentienummer II K 921/16 eveneens verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar.
Deze straffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat en zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon ten aanzien van het vonnis met referentienummer II K 517/16 in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De rechtbank stelt vast dat het EAB ten aanzien van het vonnis met referentienummer II K 921/16 strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ten aanzien van dit vonnis op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit het EAB en de brief van de uitvaardigende autoriteit van 23 juni 2021, volgt dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek in deze zaak een overeenkomst met de Poolse officier van justitie heeft gesloten over de op te leggen straf, dat hij een adres heeft opgegeven en dat de oproep voor de zitting vervolgens naar dit adres is verstuurd. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op het door hem opgegeven adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Daar komt nog bij dat de griffier van de rechtbank telefonisch contact heeft opgenomen met de opgeëiste persoon, nadat bleek dat hij de oproep niet had opgehaald. De opgeëiste persoon heeft toen aan de griffier van de rechtbank laten weten dat hij akkoord ging met bekrachtiging van de overeenkomst tussen hem en de officier van justitie omtrent de op te leggen straf voor de gepleegde feiten.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten onder het vonnis met nummer II K 921/16 aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 van de OLW. Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten moet daarom achterwege blijven. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft laten weten dat de feiten op deze lijst vallen onder nummers 20 en 23, te weten:
oplichting,
en:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit onder het vonnis met nummer II K 517/16 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Szczecin (Sąd Okręgowy w Szczecinie), Polen.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juli 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.