7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft aangever [slachtoffer1] meermalen met een mes in zijn lichaam gestoken. Als gevolg daarvan heeft aangever onder meer letsel aan zijn endeldarm opgelopen, waarvoor een stoma moest worden geplaatst. Verdachte heeft aangever op een kwetsbare plek in zijn lichaam geraakt, wat fataal had kunnen aflopen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer1] . Door zo te handelen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, waarmee hij inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grote inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een straatroof tegen aangever [slachtoffer3] . Verdachte en zijn medeverdachten hebben verschillende goederen van aangever weggenomen en hebben hem ten aanzien van een aantal goederen gedwongen deze af te staan. Daarbij hebben zij grof geweld tegen aangever toegepast, onder andere door met een hamer tegen zijn hoofd te slaan. Het lijkt er ook nog op dat verdachte van tevoren contact heeft gehad met een persoon met wie aangever vlak na de straatroof samen was, en dat verdachte en zijn medeverdachten het erop gemunt hadden een aantal waardevolle spullen van aangever weg te nemen. Gebleken is dat het feit veel impact op aangever heeft gehad en dat hij enorm van het voorval is geschrokken. Verdachte heeft kennelijk niet nagedacht over de gevolgen van zijn handelen voor aangever, maar heeft slechts aan zijn eigen gewin gedacht. De rechtbank rekent dit verdachte erg aan en vindt zijn gedrag zorgwekkend.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 7 december 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Verdachte geldt daarom als een zogenaamde ‘
first offender’.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 2 januari 2021, opgesteld door gezondheidszorgpsycholoog/orthopedagoog mevrouw E. Vlieg. In dit rapport wordt onder meer gesteld dat bij verdachte ten tijde van het in zaak A bewezen verklaarde sprake was van een chronische aanpassingsstoornis die in meerdere of mindere mate van invloed is geweest op het bewezenverklaarde. Aangezien verdachte volgens de referenten onder ‘normale’ omstandigheden niet vanuit agressie zou reageren, had hij volgens rapporteur tegengas kunnen geven aan zijn impulsen. Gelet op de impact van de aanpassingsstoornis op het bewezen verklaarde, adviseert rapporteur het bewezen verklaarde in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank verenigt zich voor wat betreft het in zaak A bewezen verklaarde met deze conclusie en neemt deze over. De rechtbank zal het voorgaande meenemen bij het bepalen van de strafmaat.
Uit voornoemd Pro Justitia rapport komt ook naar voren dat de rechtbank wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Gezien verdachtes persoonlijkheidsstructuur en vooral emotionele gevoeligheid en kwetsbaarheid komt verdachte eerder in aanmerking voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarbij is verdachte niet verhard of onverschillig, wel pedagogisch beïnvloedbaar en zullen interventies voor jeugdigen daarom beter aansluiten bij zijn persoonlijkheid. Ook geeft rapporteur de rechtbank in overweging om verdachte bij een bewezenverklaring een voorwaardelijke straf op te leggen, met als voorwaarden verder meewerken aan de CoVa-training en zich richten naar de overige aanwijzingen en restricties door de reclassering.
Ook in het rapport van Reclassering Nederland van 7 januari 2021, opgesteld door mevrouw A. Hofman, wordt geadviseerd om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen, te weten een meldplicht, een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa), een contactverbod met aangever [slachtoffer1] en aangever [slachtoffer2] , een locatieverbod met Elektronische Controle (EC), een locatiegebod en meewerken aan een dagbesteding. De reclassering heeft, in overeenstemming met het advies van de Pro Justitia-rapporteur, geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en de begeleiding uit te laten voeren door Reclassering Nederland.
Toepassen jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten achttien respectievelijk negentien jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Verdachte woont bij zijn moeder en gaat naar school. De psycholoog en de reclassering beschrijven verdachte als kwetsbaar, in bepaalde opzichten nog jong en pedagogisch beïnvloedbaar. Dit zijn allemaal indicaties voor toepassing van jeugdstrafrecht. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte alsook voor de maatschappij, om verdachte ervan te weerhouden dat hij zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
De straf
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de context en voorgeschiedenis van het in zaak A bewezen verklaarde. Het dossier bevat aanwijzingen dat er in het verleden sprake is geweest van meerdere vergaande intimidaties van aangever jegens verdachte en zijn jongste broer. Dat dit op verdachte enorme impact heeft gehad, hij en zijn medeverdachten bang waren toen zij opnieuw signalen kregen van intimidaties door aangever jegens verdachte, en zij zich dus in een lastige positie bevonden, acht de rechtbank aannemelijk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van een straf met een groot voorwaardelijk deel en een ruime proeftijd nodig. Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een jeugddetentie van vijftien maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa), een contactverbod met aangever [slachtoffer1] en meewerken aan een dagbesteding, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.