ECLI:NL:RBAMS:2021:3856

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
96-050660-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding mondkapjeplicht in openbaar vervoer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het niet dragen van een mondkapje in het openbaar vervoer op 16 september 2020. Het Openbaar Ministerie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een boete van € 95 voor deze overtreding, die in strijd was met artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000. De kantonrechter oordeelde dat de mondkapjesplicht, die was ingesteld in het kader van de coronamaatregelen, gerechtvaardigd was, maar dat de handhaving niet correct was uitgevoerd. De vervoerder had de mondkapjesplicht duidelijk kenbaar gemaakt, maar de verbalisant had de verdachte niet eerst gewaarschuwd voordat hij een boete oplegde. Dit was in strijd met het handhavingskader dat was vastgesteld in de Handreiking en het Protocol. De kantonrechter concludeerde dat het niet was uitgesloten dat de verdachte een mondkapje zou hebben opgezet als zij eerst was gewaarschuwd. Daarom werd er geen straf opgelegd, en werd de eerdere strafbeschikking vernietigd. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde overtreding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 96-050660-21
Datum uitspraak 22 juli 2021
op tegenspraak
VONNIS
van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] , [woonplaats]
De kantonrechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 13 juli 2021.
De verdachte heeft tijdig verzet ingesteld tegen de strafbeschikking van 9 oktober 2020. Verdachte is ontvankelijk in haar verzet.

1.Tenlastelegging

Verdachte wordt ten laste gelegd dat zij op of omstreeks
16 september 2020te Amsterdam, althans in Nederland, als gebruiker van het openbaar vervoer en/of de daartoe behorende voorzieningen, te weten een metro, geen gevolg heeft gegeven aan (een) aanwijzing(en), betreffende de orde en/of rust en/of veiligheid en/of een goede bedrijfsgang, die door of vanwege de vervoerder duidelijk kenbaar zijn gemaakt, immers heeft zij niet het verplicht gestelde mondkapje gedragen.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het feit en het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de strafbeschikking van 9 oktober 2020 zal worden vernietigd en dat verdachte voor het haar ten laste gelegde feit alsnog zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 95,00 bij uitblijven van betaling te vervangen door één dag hechtenis.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat uit het proces-verbaal van overtreding van verbalisant [naam verbalisant] van 16 november 2020 (hierna ook: het proces-verbaal) blijkt dat verdachte op 16 september 2020 in de metro geen mondkapje droeg. Bij de ingangen van de stations en op verschillende plaatsen in de stations stond duidelijk aangegeven dat het verplicht is om bij gebruik van het openbaar vervoer een mondkapje te dragen. Verdachte heeft zich door het niet dragen van een mondkapje schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000. Er bestond geen verplichting voor de betreffende verbalisant om verdachte eerst te waarschuwen. Omdat sprake was van een crisissituatie bestond op basis van de Wet veiligheidsregio’s de bevoegdheid om vervoerders op te dragen maatregelen te nemen zodat gebruikers van het openbaar vervoer een mondkapje dragen. Van schending van de grondrechten van verdachte is geen sprake.
Standpunt van verdachte
De verdachte heeft verzocht om de strafbeschikking te vernietigen en haar vrij te spreken van het tenlastegelegde.
Verdachte heeft ontkend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000. Zij heeft aangevoerd dat zij in de metro een mondkapje heeft gedragen dat zij pas heeft afgedaan toen zij de metro verliet. Volgens verdachte was het niet verplicht om op het perron een mondkapje te dragen. Zij had dat direct bij haar staande houding al willen aanvoeren, maar voelde zich geïntimideerd door de hoeveelheid verbalisanten om haar heen.
Verdachte heeft verder aangevoerd dat van haar niet verlangd kan worden dat zij een mondkapje draagt, omdat dat ongezond is voor het lichaam.
Bovendien is de verplichting tot het dragen van een mondkapje een schending van haar grondrechten.
Oordeel van de kantonrechter
Vaststaat dat verdachte op 16 september 2020 gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer zonder dat zij een mondkapje droeg. Dit kan worden vastgesteld op basis van de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat zij op het perron (dat onderdeel uitmaakt van de voorzieningen van het openbaar vervoer) geen mondkapje droeg en het proces-verbaal van overtreding van verbalisant [naam verbalisant] van 16 november 2020. De opmerking van verdachte tijdens de zitting dat zij in de metro wel een mondkapje zou hebben gedragen doet daar niet aan af, net zo min als de omstandigheid dat verdachte eerst op het perron is staande gehouden.
De vraag ligt voor of verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000, zoals haar wordt verweten.
In Noodverordening van de voorzitter van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland houdende voorschriften ter voorkoming van verdere verspreiding van het coronavirus/COVID-19 van 21 augustus 2020 is in artikel 2.7 onder meer het volgende bepaald:

1. Vervoerders richten voorzieningen voor openbaar vervoer (…) zodanig in en nemen daarmee samenhangende maatregelen, zodat reizigers in staat worden gesteld zoveel mogelijk een afstand van tenminste 1,5 meter ten opzichte van alle andere in de voorzieningen aanwezige personen in acht te nemen en reizigers van 13 jaar en ouder een niet-medisch mondkapje dragen in voertuigen en vaartuigen.
Deze Noodverordening trad op grond van artikel 5.1 daarvan direct in werking en gold nog steeds op 16 september 2020, de datum van de verweten gedraging. Op grond van deze bepaling (en de voorgangers daarvan in eerdere Noodverordeningen) hebben de vervoerders maatregelen moeten nemen die er toe strekken dat reizigers in het openbaar vervoer vanaf 1 juni 2020 een mondkapje dragen. Iedere vervoerder heeft vervolgens zijn eigen voorwaarden en aanwijzingen aangepast met het oog op de mondkapjesplicht. De vervoerder heeft de verplichting tot het dragen van een mondkapje, zo blijkt uit het proces-verbaal, kenbaar gemaakt op affiches die onder meer bij iedere ingang van metrostations zijn opgehangen.
Artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000 luidt als volgt:

Een ieder is verplicht de aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang op te volgen die door of vanwege de vervoerder duidelijk kenbaar zijn gemaakt.”
Art 53 Besluit personenvervoer 2000 gaat nader in op de in artikel 73 Wet personenvervoer 2000 genoemde aanwijzingen en luidt als volgt:

Onder aanwijzingen betreffende orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt mede verstaan de door of vanwege de vervoerder kenbaar gemaakte aanduidingen in beeld of geschrift.”
Nu de desbetreffende aanwijzing in het openbaar vervoer, kenbaar gemaakt middels affiches, moet worden aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 53 van het Besluit personenvervoer 2000, kan worden vastgesteld dat verdachte door het niet dragen van een mondkapje op 16 september 2020 artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000 heeft overtreden.

4.Bewezenverklaring

De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 september 2020 te Amsterdam, als gebruiker van het openbaar vervoer en/of de daartoe behorende voorzieningen, te weten een metro, geen gevolg heeft gegeven aan een aanwijzing betreffende de orde, rust, veiligheid of de goede bedrijfsgang, die door of vanwege de vervoerder duidelijk kenbaar is gemaakt, immers heeft zij niet het verplicht gestelde mondkapje gedragen.
De kantonrechter grondt de beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat:
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- Het proces-verbaal met bonnummer 160920202102075270 van 16 november 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam verbalisant] ;

5.De strafbaarheid van het feit

Verdachte heeft aangevoerd dat het verplichten van een mondkapje een schending vormt van haar grondrechten. In dat verband wordt het volgende overwogen.
Grondrechten kunnen horizontale werking hebben, zodat deze ook – zoals in dit geval – gelden tussen private partijen onderling. De kantonrechter moet daarom beoordelen of de mondkapjesplicht een inbreuk vormde op de grondrechten van de verdachte en, zo ja, of deze gerechtvaardigd was.
Voor zover er door het invoeren van de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer al sprake is van inbreuk op een grondrecht – verdachte heeft niet gespecificeerd op welk grondrecht zij doelt - is deze inbreuk beperkt en naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd. Betrokkene werd immers alleen beperkt in haar keuzevrijheid ten aanzien van het wel of niet dragen van een mondkapje, of het wel of niet gebruikmaken van het openbaar vervoer. Daar staat tegenover dat de vervoerder op grond van de Wet personenvervoer 2000 gerechtigd is tot het geven van aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang. De vervoerder had een goede reden voor het geven van deze aanwijzing. De coronacrisis duurde voort. De coronamaatregelen, die ter beheersing van deze crisissituatie, voor de gemeente Amsterdam waren neergelegd in elkaar opvolgende Noodverordeningen droegen de vervoerder vanaf 1 juni 2020 op (in artikel 2.6 dan wel 2.7) om maatregelen te treffen opdat door alle reizigers van 13 jaar en ouder een niet-medisch mondkapje zou worden gedragen in het openbaar vervoer.
De vervoerder is bij het invoeren van de mondkapjesplicht bovendien zorgvuldig te werk gegaan door over deze aanwijzing en andere maatregelen die een veilige reis van reizigers en OV-medewerkers moesten waarborgen, vooraf afspraken te maken met verschillende betrokken partijen, zoals het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, provincies en consumentenorganisaties. Deze afspraken zijn vastgelegd in het “Protocol – verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer”, versie 1 juli 2020 (het Protocol). Voorts zijn tussen vervoerder en politie in de “Handreiking handhaving Boa’s domein IV Covid-19” (de Handreiking) afspraken gemaakt over het toezicht en handhaving van de mondkapjesplicht. In de Handreiking is voorzien dat mensen met een beperking zich mogelijk niet aan alle regels zouden kunnen houden, en dat daarvoor in praktijk een oplossing moest worden gevonden. Dat verdachte dergelijke beperkingen had, is niet gesteld en ook niet gebleken.
Voorts geldt dat de vervoerder de mondkapjesplicht aan de reizigers op de eerder genoemde wijzen duidelijk kenbaar heeft gemaakt.
Het feit is derhalve strafbaar.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.Waarschuwing

De vraag ligt voor of een verbalisant een verdachte eerst moet aanspreken op het niet dragen van een mondkapje, en de gelegenheid moet bieden een sanctie te voorkomen door alsnog een mondkapje te dragen, alvorens een sanctie op te leggen.
Voor die beoordeling is van belang dat in dit verband in het Protocol het volgende staat vermeld:
“(…) Vervoerders en politie hebben in de ‘Handreiking handhaving Boa’s domein IV Covid-19’ afspraken gemaakt hoe ze met toezicht en handhaving van de noodverordening omgaan. De Boa’s houden toezicht en treden de-escalerend op. Wordt geen gevolg gegeven aan hun aanwijzingen, dan kan in het uiterste geval een boete worden gegeven.(…)
• Conducteurs en BOA’s Veiligheid en Service gaan niet actief overtredingen opsporen en beboeten op coronaregels, maar houden toezicht. Dit houdt in het aanspreken van reizigers op het onvoldoende afstand houden op stations en haltes en het niet dragen van mondkapjes in het materieel.
• Conducteurs en boa’s gaan daarbij de-escalerend te werk en bij niet naleving kan een boete worden uitgeschreven. (…)”
In de Handreiking wordt, voor zover hier van belang, nog het volgende vermeld:
“(…) Toezicht en handhaving verplichting mondkapjes in het OV-domein
Vervoerders die op grond van een concessie ex. art. 19 van de Wp2000 openbaar vervoer aanbieden, maken gebruik van hun bevoegdheid uit de Wp2000 en het Bp2000 om aanwijzingen te geven aan passagiers in het openbaar vervoer die geen mondkapjes dragen.
Handhaving zal in de praktijk plaatsvinden op de naleving van de aanwijzingen van de vervoerders in het openbaar vervoer, door de door die vervoerders aangewezen toezichthouders en andere toezichthouders op grond van de Wet personenvervoer 2000.
Boa’s Domein IV en Politie
- Boa’s Domein IV gaan niet actief overtredingen ten aanzien van het gebruik van mondkapjes opsporen en beboeten, maar houden toezicht.
- Dit houdt in het informeren over en aanspreken van reizigers op deze regels.
- BOA’s Domein IV gaan daarbij de-escalerend te werk en bij niet naleving van de aanwijzing kan een boete worden uitgeschreven. Hiervoor wordt feitcode E128a gebruikt. (…)”
De kantonrechter is van oordeel dat uit het ten tijde van de verweten gedraging geldende Protocol en de Handreiking genoegzaam is af te leiden dat het uitgangspunt bij de handhaving is dat verbalisanten toezicht houden, en niet actief overtredingen ten aanzien van het dragen van mondkapjes in het openbaar vervoer opsporen en beboeten. Met de officier van justitie is de kantonrechter het eens dat de verbalisant een ruime discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de vraag wanneer handhavend wordt opgetreden, een en ander vanzelfsprekend overeenkomstig de geldende richtlijnen.
De in het onderhavige geval geldende richtlijnen, het Protocol en de Handreiking, zijn extern bekend gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben deze richtlijnen ten aanzien van de handhaving van de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer de status van extern beleid gekregen en kan met de hiervoor geciteerde bewoordingen bij iedere burger het vertrouwen zijn gewekt dat pas, als nadat een waarschuwing is gegeven geen mondkapje wordt opgezet, een boete kan worden opgelegd. Er geldt dus een waarschuwingsplicht voor de verbalisant die op dit punt een overtreding constateert. Dat gewaarschuwd is, is in de onderhavige zaak niet komen vast te staan. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisant verdachte in de metro heeft zien staan zonder dat zij een mondkapje droeg terwijl hij zelf op het perron stond, en de verbalisant verdachte direct heeft staande gehouden toen zij uitstapte en een sanctie heeft opgelegd.
Deze handelwijze is naar het oordeel van de kantonrechter in strijd met bovengenoemd handhavingskader. Nu niet is uit te sluiten dat verdachte een mondkapje zou hebben opgezet als de verbalisant haar overeenkomstig de geldende richtlijnen een waarschuwing had gegeven, zal de kantonrechter in deze zaak geen straf opleggen.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 95,- bij uitblijven van betaling te vervangen door 1 dag hechtenis.
De kantonrechter is van oordeel dat aanleiding bestaat verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging nu de verbalisant in strijd met het afgesproken handhavingskader direct een sanctie heeft opgelegd zonder verdachte eerst te waarschuwen.
Op grond van het voorgaande, en gelet op het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht komt de kantonrechter tot de volgende beslissing.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 73 Wet personenvervoer 2000 en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

Vernietigt de eerdere strafbeschikking
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 4. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de overtreding van:
Artikel 73 van de Wet Personenvervoer 2000.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier, M. Bakker, en uitgesproken door voornoemde kantonrechter, ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2021.