ECLI:NL:RBAMS:2021:385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
13/257455-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met ernstige gevolgen voor de slachtoffers

Op 29 januari 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 11 oktober 2020, waarbij de verdachte en zijn broers betrokken waren bij een vechtpartij met twee aangevers voor een sportschool in Amstelveen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn broers, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de aangever [aangever1], die ernstig letsel opliep door herhaaldelijk te worden geschopt en geslagen. De rechtbank heeft de context van het geweld in overweging genomen, waaronder eerdere intimidaties door de aangever richting de broers van de verdachte. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de voorgeschiedenis en het blanco strafblad van de verdachte, besloten om een taakstraf van 80 uren op te leggen. De vorderingen van de benadeelde partijen [aangever1] en [aangever2] zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de schade direct verband hield met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het steken met een mes, omdat niet was gebleken dat hij daar een bijdrage aan had geleverd. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/257455-20 (
Promis)
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 oktober 2020 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op de [plaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever1] en/of tegen een persoon, te weten [aangever2] , door die [aangever1] meermalen, althans eenmaal, te schoppen en/of te slaan en/of te stompen en/of door die [aangever1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn been en/of zijn rug en/of zijn buik, in elk geval zijn lichaam, te steken en/of door die [aangever2] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn arm te steken of te snijden.

3.Inleiding

Op 11 oktober 2020 heeft er een confrontatie plaatsgevonden voor de sportschool [naam 2] in Amstelveen tussen verdachte en zijn drie broers enerzijds en de aangevers [aangever1] en [aangever2] anderzijds. Verdachten zijn naar de sportschool gereden om [aangever1] te benaderen over een conflict dat langer lijkt te lopen. Dit is uitgemond in een vechtpartij. De broer van verdachte, [naam 1] had een mes bij zich en heeft [aangever1] meermalen gestoken. Hierdoor ontstond er bij [aangever1] letsel bij zijn endeldarm en moest bij hem een stoma worden geplaatst. [aangever2] heeft een steekwond aan zijn arm opgelopen.
De aanleiding voor de confrontatie voor de sportschool zou een al langer lopend conflict tussen de jongere broer van verdachte (medeverdachte [naam 1] ) en aangever [aangever1] zijn geweest. Tijdens de zitting is op verschillende momenten de vraag aan de orde gekomen op welke wijze die geschetste voorgeschiedenis een rol moet spelen bij de beoordeling van deze zaak.
Er is ter sprake gekomen dat er al langere tijd intimidaties vanaf de kant van aangever [aangever1] richting medeverdachte [naam 1] zouden zijn geweest. De jongere broer van de verdachten zou ook al jaren geïntimideerd worden door aangever [aangever1] . De familie zou veelvuldig aangifte gedaan hebben bij de politie maar dat heeft niet geholpen. Verdachte en zijn medeverdachten verdenken aangever [aangever1] ervan een vuurwerkbom te hebben geplaatst bij de woning van de moeder van verdachten. Die vuurwerkbom is afgegaan toen moeder en het jongere broertje thuis waren. Sindsdien leeft de familie met een gevoel van grote onveiligheid en zouden de dreigementen van de kant van [aangever1] zijn doorgegaan.
De rechtbank kan de volgende zaken die zich hebben afgespeeld voorafgaand aan het incident vaststellen.
Op 28 juni 2020 is de scooter van medeverdachte [naam 1] door aangever [aangever1] gestolen en zou [naam 1] tijdens het doen van aangifte door de broer van aangever zijn gebeld met de vraag of hij op dat moment aangifte aan het doen was, waarna direct werd opgehangen. Op 23 september 2020 omstreeks 20.30 uur heeft bij de woning van [naam 1] een ontploffing plaatsgevonden. De moeder van verdachte en één van zijn broertjes waren op dat moment in de woning aanwezig. Volgens de ter plaatse gekomen explosievenopruimingsdienst en forensische opsporing is op die dag een stuk vuurwerk op het keukenraam geplakt en tot ontploffing gebracht. Dit heeft een enorme impact gehad op de moeder en het broertje van verdachte. De rechtbank beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat het aangever [aangever1] was die de vuurwerkbom heeft geplaatst.
Het dossier bevat verder aanwijzingen dat aangever [aangever1] de buurjongen van [naam 1] , [naam 3] , een paar uur voor het incident bij [naam sportschool] heeft aangesproken en aan hem onder bedreiging de opdracht heeft gegeven om [naam 1] te bellen om te zeggen dat hij aangever 1000,00 euro moest betalen om van de problemen af te zijn. Als [naam 1] dat niet zou doen, zou zijn huis in de fik worden gestoken. Naar aanleiding hiervan hebben verdachte en zijn medeverdachten besloten naar de sportschool [naam 2] toe te gaan, omdat aangever [aangever1] daar zou zijn en zij naar eigen zeggen een gesprek met hem wilden voeren om het uit te praten. Hoewel het tot het voeren van een gesprek niet is gekomen, en er in plaats daarvan een gevecht tussen verdachte, zijn broers en aangever(s) heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het, gelet op al het voorgaande, aannemelijk en invoelbaar dat verdachte en zijn medeverdachten kwaad waren op [aangever1] , dat zij wilden dat de intimidaties stopten en dat zij om die reden naar aangever toe zijn gegaan.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging bewezen kan worden. De officier van justitie heeft de daarvoor relevante bewijsmiddelen opgesomd. Wel dient verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken van het steken met een mes, omdat op basis van het dossier niet is komen vast te staan dat verdachte daaraan een bijdrage heeft geleverd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het openlijk geweld (‘in vereniging’) niet kan worden bewezen. Het feit dat één iemand begint met geweld en de anderen volgen, betekent niet dat iedereen samenwerkte. Dat is precies wat in deze zaak is gebeurd. Verdachte is als eerste naar aangever toegelopen en heeft hem vastgepakt. Ze zijn op de grond beland en er is een gevecht ontstaan. Dat vervolgens ook door anderen geweld is gebruikt, maakt niet dat daarmee sprake is van openlijke geweldpleging. In ieder geval dient verdachte te worden vrijgesproken van het gepleegde geweld jegens aangever [aangever2] , omdat verdachte daaraan geen enkele bijdrage heeft geleverd en dit vermeende geweld tegen [aangever2] voor verdachte niet voorzienbaar was. Van een nauwe en bewuste samenwerking was dan ook geen sprake.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het geweld wel in vereniging heeft gepleegd. Verdachte en zijn twee broers hebben in elkaars bijzijn geweld gepleegd tegen aangever door hem te stompen/slaan en te schoppen. Zij zijn daarbij welbewust de confrontatie aangegaan met aangever. Het geweld dat zij alle drie hebben toegepast was onmiskenbaar gericht op de aangever. Door zo te handelen is sprake van in vereniging gepleegd geweld. Het geweld is gepleegd op straat, een plaats waar omstanders het geweld konden zien en ook hebben gezien. Daarmee is het geweld openlijk en in vereniging gepleegd. Wel zal verdachte worden vrijgesproken van het in vereniging geweld plegen jegens aangever [aangever2] , omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat (in vereniging) geweld is gebruikt tegen hem. Ook wordt verdachte vrijgesproken van het steken van aangever [aangever1] , omdat niet is gebleken dat verdachte daaraan een bijdrage heeft geleverd dan wel dat hij daar anderszins van op de hoogte was of dit geweld heeft kunnen voorzien.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
de bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 11 oktober 2020 te Amstelveen, openlijk, te weten op de [plaats] , in elk geval op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever1] , door die [aangever1] meermalen te schoppen en te slaan en te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een noodweersituatie zich niet heeft voorgedaan, zodat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Verdachte is de eerste die geweldshandelingen heeft gepleegd. Er is geen sprake geweest van een situatie waarin gesproken kan worden van een ogenblikkelijke wederechtelijke aanranding.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft zichzelf en zijn broertjes mogen verdedigen tegen het dreigende gevaar en is daarbij niet te ver gegaan. Het scenario van verdachte is aannemelijker dan dat van aangever en kan in ieder geval niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Verdachte mocht zich verweren tegen het dreigende gevaar, omdat hij terecht vermoedde dat aangever [aangever1] naar een mes wilde grijpen. Daarmee was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte bevond zich niet in een situatie waarin hij had kunnen en moeten weglopen. Ook is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit, omdat het letsel dat aangever als gevolg van het handelen door verdachte heeft opgelopen, gering is.
Voor zover de rechtbank oordeelt dat een beroep op noodweer niet slaagt, komt verdachte een beroep op putatief noodweer toe.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Beoordeeld moet worden of verdachte een beroep op noodweer toekomt. Voor noodweer, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het handelen nodig was voor de noodzakelijke verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan. De rechtbank overweegt in dat verband dat verdachte en zijn medeverdachten zelf de confrontatie met aangever hebben opgezocht terwijl zij wisten dat het een gevaarlijke situatie kon worden en zij er ook rekening mee hadden gehouden dat aangever een wapen bij zich kon dragen. Zij verklaren dit met elkaar besproken te hebben. Onder die omstandigheden zijn verdachten naar aangever toe gegaan en heeft verdachte besloten uit de auto te stappen om op aangever af te lopen. Het enkele grijpen naar een tas kan onder deze omstandigheden niet leiden tot een situatie waarin (al) sprake is van noodzakelijke verdediging. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een beoordeling van de afstand tussen verdachte en aangever toen hij zijn tas pakte en de beoordeling of het aannemelijk is dat aangever een wapen wilde pakken.
Met betrekking tot het beroep op putatief noodweer overweegt de rechtbank als volgt.
Van putatief noodweer is sprake wanneer de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, bijvoorbeeld omdat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld. Daarbij geldt dat een beroep op putatief noodweer alleen kan slagen wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. De vergissing die verdachte heeft begaan toen hij zich wilde verweren moet begrijpelijk zijn voor een objectieve waarnemer.
Hoewel de rechtbank het, gelet op de in rubriek 3 genoemde context en voorgeschiedenis, aannemelijk acht dat verdachte en zijn medeverdachten bang waren, is de rechtbank van oordeel dat de situatie van putatief noodweer zich hier niet voordoet, omdat verdachte de situatie zelf heeft gecreëerd. Zoals gezegd zocht verdachte een gevaarlijke situatie op door naar de sportschool te gaan en had hij al rekening gehouden met het risico dat aangever een wapen bij zich zou dragen en is desondanks op hem afgestapt. Dat betekent dat de rechtbank ook het beroep op putatief noodweer verwerpt.
Omdat het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden en evenmin een omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is het feit strafbaar en is ook verdachte strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren te vervangen door 60 dagen hechtenis.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, indien het tot een veroordeling komt, rekening te houden met de voorgeschiedenis, met het feit dat het steken niet aan verdachte kan worden toegerekend, met het eigen aandeel van aangever en met het blanco strafblad van verdachte. De raadsman vindt een taakstraf van 120 uren buitensporig. Als de rechtbank van oordeel is dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, dan was daar in ieder geval bijna sprake van. Bij een eventuele straf vindt de raadsman een straf gelijk aan het voorarrest, wat neerkomt op een taakstraf van 28 uren, redelijk.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft, samen met zijn broers, bewust de confrontatie opgezocht met aangever, waarbij zij aangever hebben vastgehouden en meermalen hebben geslagen en geschopt. Dit is een ernstig feit waarbij een onaanvaardbare inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Doordat het feit in het openbaar heeft plaatsgevonden, heeft dit feit ook angst in de samenleving veroorzaakt.
Hoewel dit geweld nooit had mogen worden gebruikt, weegt de rechtbank de context en voorgeschiedenis in het voordeel van verdachte mee. Het dossier bevat aanwijzingen dat er in het verleden sprake is geweest van meerdere vergaande intimidaties van aangever tegen verdachtes jongere broer (medeverdachte [naam 1] ). Verdachte maakte zich grote zorgen om de veiligheid van zijn broer en zijn moeder. Het is tegen deze achtergrond dat de verdachte heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van verdachte van 16 december 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet recentelijk voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren met betrekking tot openlijke geweldpleging. Aan een first offender van een openlijke geweldpleging begaan tegen personen, waarbij aan de slachtoffers geen letsel is toegebracht, wordt in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd. De rechtbank ziet in de hierboven beschreven context aanleiding om hiervan af te wijken in het voordeel van verdachte. Alles afwegend vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.De benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde partij [aangever1]
8.1.1.
De vordering
De benadeelde partij [aangever1] vordert in totaal € 21.250,23, bestaande uit € 11.250,23 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen rechtstreeks verband is komen vast te staan tussen de gevorderde kosten en het bewezen verklaarde feit. Verdachte is weliswaar veroordeeld voor openlijke geweldpleging jegens de benadeelde partij, maar de vordering ziet op schade die de aangever als gevolg van de messteken heeft geleden. Verdachte wordt vrijgesproken van het steken met een mes. Daarom wordt [aangever1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Dat betekent dat de gelede schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.2.
Benadeelde partij [aangever2]
8.2.1.
De vordering
De benadeelde partij [aangever2] vordert in totaal € 2.220,45, bestaande uit € 920,45 aan materiële schade en € 1.300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan alleen een schadevergoeding toekennen als bewezen is dat verdachte het strafbare feit heeft begaan dat met de schade verband houdt. Verdachte zal door de rechtbank worden vrijgesproken van het ten laste gelegde voor zover het ziet op het gepleegde geweld jegens de benadeelde partij. Daarom wordt [aangever2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Dat betekent dat de gelede schade niet in deze strafzaak wordt vergoed. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Vordering benadeelde partij [aangever1]
Verklaart [aangever1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering benadeelde partij [aangever2]
Verklaart [aangever2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2021.
[(...)]