Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden / standpunten van partijen
2. Vergunninghouder is eigenaar van het pand aan de [adres 1] . In de achtertuin staan vier bomen:
1) een ruwe berk met een omtrek van 61 cm en een hoogte van ongeveer 10 meter;
2) een ruwe berk met een omtrek van 51 cm en een hoogte van ongeveer 9 meter;
3) een leylandcipres met een omtrek van 93 cm en een hoogte van ongeveer 10 meter;
4) een ruwe berk met een omtrek van 74 cm en een hoogte van ongeveer 12 meter.
Uit de aanvraag blijkt dat de vergunning is aangevraagd wegens een voorgenomen verbouwing en herinrichting van de tuin.
3. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder advies gevraagd over de kap van de bomen aan de bomendeskundige. Uit dit adviesblijkt dat de vier bomen een goede toekomstverwachting hebben en in de toekomst hoger en breder (willen) groeien. Omdat de bomen dicht bij elkaar staan in één gedeelte van de tuin zullen ze hierbij elkaars ontwikkeling hinderen. Bij handhaving van alle bomen zal geen van alle bomen een fraaie kroonvorm behouden. Daarom wordt geadviseerd de vergunning te verlenen voor de bomen 2 en 3, zodat de ontwikkelingsmogelijkheden voor de bomen 1 en 4 verbeteren. Een nieuwe tuininrichting kan ook met handhaving van de bomen 1 en 4 worden gerealiseerd. Door de transparante kroon kan voldoende zonlicht op de bodem vallen ten behoeve van nieuwe beplanting en het comfort van de toekomstige bewoners. De redenen om de vergunning voor boom 2 te verlenen zijn dat hij scheef naar het licht toe groeit waardoor hij grotendeels boven de achterliggende tuin hangt en dat hij van de vier bomen de kleinste kans heeft op het verkrijgen van een fraaie kroonvorm. De redenen om de vergunning voor boom 3 te verlenen zijn dat hij dicht op de gevels van de buurwoningen staat en bij verdere ontwikkeling jaarrond lichtbelemmering voor omwonenden en beplanting zal opleveren. Bovendien zijn de natuurwaarden van deze boom beperkter dan van de ruwe berken. Door het kappen van deze bomen kunnen de bomen 1 en 4 met reguliere vergunningsvrije onderhoudssnoei van maximaal 20% van het kroonvolume ter plaatse behouden blijven.
4. Op basis van dit advies heeft verweerder de gevraagde vergunning voor de bomen 2 en 3 verleend en voor de bomen 1 en 4 geweigerd.
5. Verzoeker is woonachtig aan de [adres 2] te Amsterdam en kijkt uit op de bomen. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de kap van de bomen omdat de nieuwe eigenaar niet zelf in het pand gaat wonen, maar wel een onderhoudsarme tuin gaat aanleggen. Als vergunninghouder een dergelijke tuin wilde, had hij in een ander pand moeten beleggen. Verweerder moet bij bestaande bouw de filosofie hanteren die wordt gebruikt bij nieuwbouw, te weten ‘natuur inclusief bouwen’. Omwonenden zijn niet geconsulteerd, terwijl ook zij genieten van het uitzicht en de bomen hen veel privacy verschaffen. Bovendien bieden de bomen huisvesting aan vleermuizen en boom 3 verschaft onderdak aan zangvogels. Volgens verzoeker is snoeien beter dan kappen en moet verweerder bomen aanmerken als rechtspersoon en daarmee het eeuwigdurend bestaansrecht geven.
Oordeel van de voorzieningenrechter
6. Op het verlenen van de omgevingsvergunning is de Bomenverordeningvan toepassing. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de kapvergunning van de boom zijn de volgende artikelen uit de Bomenverordening relevant:
Artikel 5 Weigeringsgronden
De vergunning kan worden geweigerd in verband met:
a. de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand;
b. de waarde van de houtopstand voor het stadsschoon of het landschap;
c. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
d. de waarde van de houtopstand voor de leefbaarheid.
1. Het college verbindt aan de vergunning en de jaarvergunning het voorschrift dat binnen een door het college te bepalen termijn en overeenkomstig het door het college te geven aanwijzingen wordt herplant, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.
Uit de Toelichting bij artikel 5 van de Bomenverordening blijkt onder andere dat bij een aanvraag om een kapvergunning een afweging zal moeten worden gemaakt van alle betrokken belangen, zowel de belangen die de aanleiding voor de aanvraag vormen als de belangen tot behoud van de houtopstand. De criteria die in artikel 5 worden genoemd zijn bedoeld om deze afweging zo goed mogelijk te kunnen maken. De weigeringsgronden zijn niet dwingend vastgelegd; als de boom aan één of meer van de criteria voldoet betekent dat dus niet automatisch dat de vergunning of jaarvergunning moet worden geweigerd.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de kapvergunning mogen verlenen. De voorzieningenrechter merkt op dat duidelijk is dat verzoeker is gehecht aan de bomen en het (eventuele) leven daarin. Bomen zijn ook erg belangrijk voor de leefbaarheid in Amsterdam. Dat maakt dat verweerder een zorgvuldige afweging dient te maken in het geval een kapvergunning wordt aangevraagd.
8. Verweerder is bij de verlening van de vergunning zorgvuldig te werk gegaan: er is advies ingewonnen bij de bomendeskundige. In het advies wordt een genuanceerd beeld geschetst van de toestand van de bomen en de gevolgen van het behoud van de vier bomen. Dat beeld sluit aan bij de foto’s die zijn ingezonden door partijen.
9. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd maakt niet dat verweerder moet twijfelen aan het advies van de bomendeskundige. Uit wat is aangevoerd blijkt niet dat de bomendeskundige punten over het hoofd heeft gezien. Dat het advies overigens onzorgvuldig tot stand is gekomen, blijkt ook niet. Verweerder mocht zich daarom op dit advies baseren bij het nemen van het primaire besluit. Uit het advies blijkt concreet dat en waarom aan de belangen van vergunninghouder zwaarder gewicht wordt toegekend dan aan de belangen van verzoeker bij behoud van de twee bomen. Dat het hier gaat om twee gezonde bomen maakt dit niet anders. Naar de voorzieningenrechter begrijpt van verzoeker meent hij dat de herinrichtingsplannen van vergunninghouder niet door de beugel kunnen omdat te weinig groen overblijft in de tuin. Volgens verzoeker is het snoeien van de bomen te verkiezen boven het kappen ervan. Het is echter aan vergunninghouder als eigenaar van het pand en de tuin om te bepalen, met inachtneming van de vergunning, hoe hij zijn tuin wenst in te richten, ook als hij er niet zelf gaat wonen.
10. Verzoeker heeft gesteld dat rondom de vier bomen elke avond en nacht vleermuizen cirkelen, dat in boom 3 zeldzame zangvogels broeden en dat de bomen daarom niet mogen worden gekapt. Verweerder heeft in de vergunningvoorschriften opgenomen dat vergunninghouder bij de kap van de twee bomen de voorwaarden van de Flora- en faunawet (de voorzieningenrechter leest: de Wet natuurbescherming) in acht moet nemen. Dit betekent dat het zoeken, rapen, uithalen of opzettelijk vernielen, dan wel beschadigen of het wegnemen van nesten is verboden. Dit dient voorafgaand aan de kapwerkzaamheden te worden gecontroleerd en als hiervan sprake is moet de kap worden uitgesteld. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat bomen van een grootte als boom 2 en 3 altijd worden verwijderd door een groenbedrijf en een hovenier. Zij hebben een ambtseed afgelegd dat niet mag worden gekapt als daarmee nesten worden verstoord.
11. Behoud van groen in de stad is van groot belang, ook in de visie van verweerder. In dit geval is de kap van de twee bomen echter rechtmatig te achten. Daaraan voegt de voorzieningenrechter toe dat verweerder vergunninghouder een herplantplicht heeft opgelegd van twee nieuwe bomen.
12. Dat de bomen natuur- en milieuwaarde hebben is niet in geschil, maar kan verzoeker niet baten. Zoals al in 6 is overwogen zijn deze weigeringsgronden niet van dwingend recht. Het is dus niet zo dat deze waarden de kap van een boom zonder meer onmogelijk maken. Het blijven wel elementen in een afweging, maar in die afweging spelen ook andere elementen een rol. Naar het oordeel heeft verweerder al deze elementen afgewogen alvorens tot vergunningverlening over te gaan.
13. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht is daarom geen aanleiding.