Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Beslissing
het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging. De zaak betreft een zedendelict dat zich heeft voorgedaan tussen 1 januari 2010 en 31 mei 2010, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting op 26 juni 2020 en 15 januari 2021 heeft plaatsgevonden, waarbij de verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het tijdsverloop en het gebrek aan reactie op getuigenverzoeken die in 2014 zijn ingediend.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie afgewogen. De verdediging stelde dat het tijdsverloop de mogelijkheid om een eerlijk proces te voeren ernstig heeft aangetast, aangezien de verdachte zich niet meer alles kan herinneren en getuigen niet meer gehoord kunnen worden. De officier van justitie was van mening dat er voldoende aanknopingspunten waren voor ontvankelijkheid, maar de rechtbank oordeelde anders.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verdediging in het vooronderzoek op wezenlijke punten zijn geschaad, vooral door het niet reageren op de getuigenverzoeken en het lange tijd niet plannen van de zitting. Dit heeft geleid tot een schending van het recht op een eerlijk proces. Gezien de aard van de zaak, waarin de verklaring van de aangever cruciaal is, heeft de rechtbank besloten dat de vervolging niet in overeenstemming is met de beginselen van een goede procesorde. Daarom is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.