ECLI:NL:RBAMS:2021:384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
13/656243-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in een zedenzaken vervolging na langdurig tijdsverloop en schending van procesrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging. De zaak betreft een zedendelict dat zich heeft voorgedaan tussen 1 januari 2010 en 31 mei 2010, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting op 26 juni 2020 en 15 januari 2021 heeft plaatsgevonden, waarbij de verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het tijdsverloop en het gebrek aan reactie op getuigenverzoeken die in 2014 zijn ingediend.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie afgewogen. De verdediging stelde dat het tijdsverloop de mogelijkheid om een eerlijk proces te voeren ernstig heeft aangetast, aangezien de verdachte zich niet meer alles kan herinneren en getuigen niet meer gehoord kunnen worden. De officier van justitie was van mening dat er voldoende aanknopingspunten waren voor ontvankelijkheid, maar de rechtbank oordeelde anders.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verdediging in het vooronderzoek op wezenlijke punten zijn geschaad, vooral door het niet reageren op de getuigenverzoeken en het lange tijd niet plannen van de zitting. Dit heeft geleid tot een schending van het recht op een eerlijk proces. Gezien de aard van de zaak, waarin de verklaring van de aangever cruciaal is, heeft de rechtbank besloten dat de vervolging niet in overeenstemming is met de beginselen van een goede procesorde. Daarom is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/656243-11
Datum uitspraak: 15 januari 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 1974 ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 26 juni 2020, het tussenvonnis van 10 juli 2020 en het onderzoek op de terechtzitting op 15 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.S.J. Smeets, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1994 , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- die [aangever] gezoend en/of gekust en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangever] gebracht en/of gehouden en/of zich laten pijpen door die [aangever] en/of
- die [aangever] gepijpt en/of
- die [aangever] over zijn, verdachtes, penis laten wrijven en/of laten betasten en/of zich laten aftrekken door die [aangever] en/of
- die [aangever] afgetrokken en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de anus van die [aangever] gebracht en /of gehouden;
en/of
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 mei 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [aangever] , geboren op [geboortedatum 2] 1994 , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- die [aangever] gezoend en/of gekust en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [aangever] gebracht en/of gehouden en/of zich laten pijpen door die [aangever] en/of
- die [aangever] gepijpt en/of
- die [aangever] over zijn, verdachtes, penis laten wrijven en/of laten betasten en/of zich laten aftrekken door die [aangever] en/of
- die [aangever] afgetrokken en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de anus van die [aangever] gebracht en /of gehouden.

3.Voorvragen

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met het tijdsverloop in deze zaak en het gegeven dat de raadsman reeds in 2014 een verzoek heeft gedaan getuigen te horen, waarop tot op heden geen reactie van de officier van justitie is gekomen. Volgens de raadsman zou het zinloos zijn om op dit moment alsnog onderzoek te doen, aangezien verdachte zich in verband met het tijdsverloop niet alles meer kan herinneren. Dat zal voor de getuigen niet anders zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel meer aanknopingspunten zijn voor een eventuele niet ontvankelijkheid dan alleen tijdsverloop maar dat het Openbaar Ministerie alles afwegende toch ontvankelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de verdediging in het vooronderzoek op een aantal wezenlijke punten zijn geschaad. Allereerst ziet het ten laste gelegde op een periode van ruim tien jaren geleden, en is de zaak na 2013 pas weer voor het eerst in 2020 op zitting aangebracht. Het is echter vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat (langdurig) tijdsverloop niet voldoende is om tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te komen.
Er zijn in dit geval echter aanvullende omstandigheden die tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet leiden. De rechtbank wijst daarvoor op een brief van de raadsman uit 2014 aan de officier van justitie waarin een (herhaald) verzoek is gedaan om getuigen te horen. Deze getuigenverzoeken waren door de verdediging gedaan om de betrouwbaarheid van aangever te kunnen toetsen. De brief is ter zitting van 26 juni 2020 pas aan de rechtbank bekend geworden. Dat de brief is verzonden blijkt uit een aangehechte faxbevestiging. Niet duidelijk is geworden om welke reden de officier van justitie niet op deze brief heeft gereageerd. Ook tijdens de zitting heeft het Openbaar Ministerie geen verklaring kunnen geven waarom deze brief niet beantwoord is. Door niet te reageren op deze brief en de zaak voor zeer lange tijd niet op zitting te plannen, waardoor eventueel van belang zijnde getuigenissen hebben kunnen verdampen, is het recht van verdachte op een eerlijk proces in vergaande mate onder druk komen te staan. Daarbij weegt de rechtbank de aard van de zaak mee, waarin de verklaring van de aangever en de betrouwbaarheid daarvan van zwaar gewicht is. Zoals in zedenzaken vaker het geval, is dit een zaak waarin het woord van de één tegenover het woord van de ander staat. Het niet meer kunnen horen van de getuigen, zonder dat de bewijswaarde daar aanzienlijk van is ingeboet, heeft het verdedigingsbelang ernstig geschaad. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vervolging niet in overeenstemming is met de beginselen van een goede procesorde en dat er een vergaande inbreuk is gemaakt op de belangen van de verdediging. Daarmee doet zich naast het tijdsverloop van meer dan tien jaar een zodanige bijzondere omstandigheid voor dat alleen niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie een passende beslissing is.
De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte [verdachte] in de zaak met parketnummer 13/656243-11.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 januari 2021.