ECLI:NL:RBAMS:2021:3825

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
13/995006-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om toevoeging van nadere stukken in strafzaak met betrekking tot onderzoek 26Argus en JIT-overeenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 juli 2021 een beslissing genomen naar aanleiding van een verzoek van de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. S.J. Römer. De verdediging vroeg om toevoeging van nadere stukken aan het dossier, specifiek met betrekking tot de verkregen data uit het onderzoek 26Argus en de JIT-overeenkomst tussen Nederland, België en Frankrijk met betrekking tot het bedrijf [bedrijf 2]. De verdediging stelde dat deze stukken relevant zijn voor de toetsing van de rechtmatigheid van de startinformatie van het onderzoek 26Chesham, wat kan leiden tot gevolgen zoals beschreven in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Het Openbaar Ministerie, vertegenwoordigd door officier van justitie mr. J. Plooij, betwistte de relevantie van de gevraagde stukken. Het onderzoek 26Argus richt zich op de communicatiedienst [bedrijf 2] en de daaraan gelieerde personen wegens verdenking van deelname aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de JIT-overeenkomst niet direct betrekking heeft op het opsporingsonderzoek naar de verdachte en dat de verzoeken van de verdediging niet voldoen aan het relevantiecriterium. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging afgewezen en de officier van justitie opgedragen om een aanvullend proces-verbaal op te stellen met betrekking tot de vragen over de toestemming van de rechter-commissaris voor het delen van informatie door [bedrijf 1].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/995006-21 (26Chesham)
BESLISSING
Beslissing van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieplaats] .

1.Verzoeken verdediging

De raadsman van verdachte, mr. S.J. Römer, heeft op de terechtzitting van 3 juni 2021 verzocht om toevoeging aan het dossier van nadere stukken omtrent de verkregen data uit het onderzoek 26Argus. Het gaat daarbij om de volgende stukken:
- Een proces-verbaal van bevindingen met nadere informatie over de informatieverstrekking door [bedrijf 1] ;
- De JIT-overeenkomst tussen Nederland, België en Frankrijk met betrekking tot het onderzoek naar [bedrijf 2] .
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze stukken relevant zijn, omdat de rechtmatigheid van de wijze waarop de startinformatie van het onderzoek 26Chesham is verkregen, moet kunnen worden getoetst. Dit kan immers leiden tot de gevolgen zoals beschreven in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

2.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie, mr. J. Plooij, heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aan het relevantiecriterium wordt voldaan. Het onderzoek 26Argus is gericht op de communicatiedienst [bedrijf 2] en de daaraan gelieerde (natuurlijke) personen wegens de verdenking van deelname aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen. De gegevens van [bedrijf 2] zijn, met tussenkomst van een JIT-overeenkomst, met het Nederlandse Openbaar Ministerie gedeeld. Weliswaar is uit onderzoek 26Argus de startinformatie van onderzoek 26Chesham naar voren gekomen, maar dit is onontkoombaar. Er moest immers worden gekeken naar criminele samenwerkingsverbanden die gebruik maken van de [bedrijf 2] -software. De gang van zaken in onderzoek 26Argus wordt in de brief van de officieren van justitie duidelijk beschreven en strookt volledig met het proces-verbaal van de rechters-commissarissen in voormelde zaak. De rechters-commissarissen hebben bovendien verantwoord hoe zij aanvragen tot (aanvullende) toestemming hebben beoordeeld.

3.Beoordeling

3.1
Feiten en omstandigheden
Op basis van de stukken waarover de rechtbank thans beschikt wordt voorshands van het volgende uitgegaan.
Op 1 november 2019 is het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek Werl gestart, dat zich richt op de rechtspersoon [bedrijf 2] en zijn bestuurders en/of werknemers wegens verdenking van deelneming aan een criminele organisatie en witwassen. In die periode zijn ook in Frankrijk en België strafrechtelijke onderzoeken naar [bedrijf 2] gestart. [1]
De Franse autoriteiten hebben in hun onderzoek naar [bedrijf 2] een ‘interceptietool’ ingezet, waarvoor een Franse onderzoeksrechter een machtiging heeft verleend. Met de inzet van deze ‘interceptietool’ zijn vanaf medio juni 2019 data van de toestellen van [bedrijf 2] verzameld. De Franse autoriteiten hebben deze informatie op basis van artikel 26 van het Cybercrimeverdrag (Budapest, 23 november 2001) gedeeld met het Nederlandse Openbaar Ministerie. [2]
Op 13 december 2019 is een JIT-overeenkomst gesloten tussen de met de vervolging belaste autoriteiten in Frankrijk, België en Nederland, met als doel het gezamenlijk onderzoeken van de verdenkingen tegen [bedrijf 2] , zijn bestuurders en werknemers, alsmede onderzoek naar de criminele samenwerkingsverbanden die gebruik maken van [bedrijf 2] voor het plegen en/of voorbereiden van hun strafbare feiten. Vanuit het Nederlandse Openbaar Ministerie is het onderzoek Werl, een titel IVA-onderzoek naar het bedrijf [bedrijf 2] , in het JIT ingebracht. [3]
In het kader van de JIT-overeenkomst is, nadat duidelijk werd dat het technisch mogelijk zou worden om berichtenverkeer (gedeeltelijk) te ontsleutelen, het op 11 december 2020 gestarte onderzoek 26Argus van belang. Dit is een titel V-onderzoek naar het door middel van [bedrijf 2] -toestellen gevoerde (ontsleutelde) chatverkeer door criminele samenwerkingsverbanden. De titel V verdenking is aangevuld met relevante informatie uit onderzoek Werl. [4] Omdat reeds tevoren bekend was dat binnen de georganiseerde criminaliteit in Nederland frequent gebruik werd gemaakt van zogenoemde cryptotoestellen, waaronder die van [bedrijf 2] , is binnen het onderzoek Argus als extra waarborg, vanwege een mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van gebruikers van [bedrijf 2] toestellen in Nederland, aan de Nederlandse rechter-commissaris een machtiging gevraagd om de verkregen ontsleutelde communicatie in Nederland te mogen analyseren en gebruiken in individuele strafzaken tegen klanten van [bedrijf 2] . [5] De wettelijke basis hiervoor is gelegen in artikel 126t lid 1 en lid 2 en artikel 126uba lid 1 sub b Sv.
De rechter-commissaris heeft, na toetsing aan die artikelen en de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, op 15 december 2020 een machtiging met nadere kaders verleend. [6] Die kaders zien onder meer op de zoeksleutels waarmee de ontsleutelde gegevens mogen worden doorzocht, het recht doen aan het verschoningsrecht van geheimhouders en de verifieerbaarheid en reproduceerbaarheid van de gegevens die voor het betreffende onderzoek ter beschikking zijn gesteld. Met inachtneming van die kaders zijn de verzamelde gegevens door de Nederlandse opsporingsambtenaren in onderzoek 26Argus geanalyseerd.
Indien daaruit informatie naar voren komt dient, voordat die kan worden gedeeld met een ander strafrechtelijk onderzoek, daarvoor eerst aanvullende uitdrukkelijke toestemming te zijn verleend door de rechter-commissaris. [7] Daarbij toetst de rechter-commissaris in ieder geval of het onderzoeken betreft naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk.
3.2
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de informatieverstrekking door [bedrijf 1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant S-086 van 1 juni 2021 blijkt dat [bedrijf 1] op 8 maart 2021, met toestemming van de JIT partners, de startinformatie uit 26Argus heeft verstrekt aan de Dienst Infra van de Landelijke Eenheid. Uit dit proces-verbaal van bevindingen blijkt vervolgens dat mondeling aanvullende toestemming van de rechter-commissaris is verzocht om onderzoek te mogen doen naar de via [bedrijf 2] gevoerde communicatie van het [systeem] en voor het gebruik van die communicatie, welke aanvullende toestemming is verleend.
De rechtbank stelt vast dat uit dit proces-verbaal van bevindingen niet blijkt dat de rechter-commissaris de vereiste aanvullende toestemming heeft verleend voor het delen van de informatie uit het onderzoek 26Argus. Immers, er wordt gesproken over toestemming van JIT partners. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt enkel dat de rechter-commissaris aanvullende toestemming heeft verleend om onderzoek te mogen doen naar de via [bedrijf 2] gevoerde communicatie en voor het gebruik van die communicatie.
De rechtbank geeft daarom de officier van justitie opdracht tot het laten opstellen van een aanvullend proces-verbaal, waarin de volgende vragen worden beantwoord:
  • Heeft de rechter-commissaris voorafgaand aan het verstrekken van informatie door [bedrijf 1] aan de Dienst Infra van de Landelijke Eenheid de vereiste aanvullende toestemming verleend?
  • Als deze aanvullende toestemming door de rechter-commissaris niet voorafgaand aan de verstrekking van deze informatie is verleend, waarom is dat dan pas achteraf gebeurd?
Ten aanzien van de JIT-overeenkomst
Op grond van het bepaalde in artikel 149a Sv is de officier van justitie verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken. Tot die processtukken behoren alle stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor enige door de rechtbank in de strafzaak van verdachte te geven beslissing, zowel in ontlastende als in belastende zin. De rechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de verdediging dan wel op vordering van het Openbaar Ministerie alsnog de toevoeging aan het dossier van bepaalde stukken gelasten op grond van het relevantiecriterium.
De rechtbank ziet geen grond voor toewijzing van het verzoek van de verdediging ten aanzien van de JIT-overeenkomst nu deze betrekking heeft op de samenwerking tussen de Franse, Belgische en Nederlandse opsporingsdiensten. Het Nederlandse OM heeft het onderzoek WERL in het JIT ingebracht. WERL richt zich op de rechtspersoon [bedrijf 2] en de bestuurders/ werknemers van [bedrijf 2] . De Franse autoriteiten hebben met rechterlijke machtiging een interceptietool ingezet. Door zicht te krijgen op de communicatie van gebruikers van [bedrijf 2] toestellen konden de verdenkingen die jegens [bedrijf 2] waren gerezen nader worden onderbouwd. Frankrijk heeft vervolgens de op die wijze vergaarde gegevens gedeeld binnen het JIT. Uit het voorgaande volgt dat de JIT-overeenkomst niet direct betrekking heeft op het opsporingsonderzoek naar verdachte ter zake van de aan hem tenlastegelegde feiten. Dat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de JIT-overeenkomst niet van belang is voor enige door de rechtbank in de strafzaak tegen verdachte te nemen beslissing op grond van de artikelen 348 en 350 Sv.
De rechtbank concludeert dat niet is voldaan aan het relevantiecriterium en wijst het verzoek van de verdediging mitsdien af.

4.Beslissing

De rechtbank:
- geeft de officier van justitie opdracht tot het laten opstellen van een aanvullend proces-verbaal waarin de volgende vragen worden beantwoord:

Heeft de rechter-commissaris voorafgaand aan het verstrekken van informatie door [bedrijf 1] aan de Dienst Infra van de Landelijke Eenheid de vereiste aanvullende toestemming verleend?

en
Als deze aanvullende toestemming door de rechter-commissaris niet voorafgaand aan de verstrekking van deze informatie is verleend, waarom is dat dan pas achteraf gebeurd?
- wijst af het verzoek tot het geven van opdracht aan de officier van justitie tot toevoeging aan het dossier van de JIT-overeenkomst tussen Nederland, België en Frankrijk met betrekking tot het onderzoek naar [bedrijf 2] .
Deze beslissing is genomen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en D. Abels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en zal worden gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2021.
Griffier: Voorzitter:

Voetnoten

1.Brief van de officieren van justitie LAP0813, LAP0814, LAP0832 van 30 april 2021, p. 1.
2.Brief van de officieren van justitie LAP0813, LAP0814, LAP0832 van 30 april 2021, p. 1-2.
3.Brief van de officieren van justitie LAP0813, LAP0814, LAP0832 van 30 april 2021, p. 2.
4.Brief van de officieren van justitie LAP0813, LAP0814, LAP0832 van 30 april 2021, p. 4.
5.Brief van de officieren van justitie LAP0813, LAP0814, LAP0832 van 30 april 2021, p. 6.
6.Brief van de officieren van justitie LAP0813, LAP0814, LAP0832 van 30 april 2021, p. 7; Een proces-verbaal van bevindingen van rechter-commissarissen AMS-0014 en AMS-0012 van 6 mei 2021, p. 3-4.
7.Brief van de officieren van justitie LAP0813, LAP0814, LAP0832 van 30 april 2021, p. 9; Een proces-verbaal van bevindingen van rechter-commissarissen AMS-0014 en AMS-0012 van 6 mei 2021, p. 5.